Dagstukjes – 192
Levend van vlam, met sterke wrongen kleur,
het nieuw stuk hout, nog bitterwild van geur…
IDA GERHARDT: INZET
oon van een timmerman. In alle stukjes over Wim Kok kwam ik het zinnetje tegen.
Vermeldenswaard, zo’n mededeling?
Misschien als je wilt benadrukken hoe uitzonderlijk het was dat ‘een zoon van een timmerman’ in Nederland minister-president kon worden.
Uitzonderlijk?
Hoeveel zonen – of dochters – van timmerlieden, metselaars, stukadoors, smeden, zetters, drukkers, naaisters, stoffeerders en schrijnwerkers zijn na de oorlog niet iets belangrijks geworden, hoogleraar, ceo, miljardair of nobelprijswinnaar, maar ik geef toe dat er maar één minister-president kan zijn en ik weet niet – onderzoek? – hoeveel nazaten van ambachtslieden dit ambt hebben mogen bekleden.
Voor mij ligt het gevoelig omdat mijn vader zo’n ambachtsman was, een wagenmaker, weliswaar één die op het punt stond een fabriek voor caravans te bouwen – en toen plotseling overleed – maar toch een eenvoudige werkman.
Eenvoudig?
Ik heb zelden iemand hoeven te bewonderen die daar absoluut geen trekken van vertoonde. Mijn vader, de wagenmaker, was niet eenvoudig, en bepaald niet dom. Van wie zou ik het anders hebben? Van mijn moeder? Zij zou niet met hem getrouwd zijn als ze hem voor een sukkel had gehouden. Dat hij niet katholiek was, was al erg genoeg.
Het zinnetje in de necrologietjes van Wim Kok trof me omdat ik er zoveel jaar later nog steeds een zeker onbegrip in beluister – dat zweemt naar de discriminatie waarvan mijn vader als ‘eenvoudige werkman’ in ‘deftige kringen’ slachtoffer was.
De stukjesschrijvers hadden de afkomst van Wim Kok zoveel zinniger met zijn loopbaan kunnen verbinden als ze hadden kunnen begrijpen wat het was om in de oorlog, en vooral in de eerste jaren daarna, op te groeien als ‘zoon van een timmerman’, zoon van een man die iets kón, een man die iets máákte en niet met lullen zijn brood verdiende.
Of zelfs dat niet.
LEES VERDER
WKtS
3 OKTOBER 2018