Vrij

 

Ik wil ééns vrij zijn, ééns oneindig vrij,
dat er geen liefde en lachen om mij is,
geen zoete stem, geen blik van vrienden-ogen,
geen weekheid en geen weemoed en geen rust.
FREDERIK VAN EEDEN: De noordenwind

 

E FIETSTEN als Amsterdammers op zondag naar Halfweg en terug.

Dat is een hele tocht.

Halverwege spraken we de schaapherder die zijn ooien en lammeren verweidde. Hij vertelde ons dat vrouwelijke dierenliefhebbers op een keer 112 hadden gebeld omdat hij de ram met een te kort touw in zijn libido had beknot.

Fietsend langs de Ringvaart moest ik plassen. Onder aan de dijk zocht ik een plek in het struweel, ritste mijn gulp open en werd besprongen door een hond. De halsband met punten beloofde niet veel goeds. Omzichtig krabbelde ik terug naar mijn fiets.

Op de dijk stond een man te bellen. Hij riep: ‘Hij doet niks, hoor’, maar dat geloofde zijn hond net zo min als ik.

Ik zei: ‘Honden horen hier aangelijnd te zijn.’

‘Ze zouden jou moeten aanlijnen, mafkees,’ was zijn weerwoord.

Met één getatoeëerde arm manipuleerde hij zijn mobiel, met de andere kneedde hij zijn hond. Zijn bierbuik klotste in zijn joggingbroek. Zijn hersenpan glom als een sloopkogel in het ochtendlicht.

Sportief als we zijn – en nog helemaal van deze tijd – fietsten we door naar De Nieuwe Meer, waar we vastliepen in een event. Het elektronisch versterkte boem-boem overstemde alle geluid, de parelende zang van de nachtegaal even goed als het gebrul van de vliegtuigen.

Op de smalle fietspaden reden honderden luchtig geklede meiden op modieuze fietsen met kleurige kratten ons breed uitwaaierend tegemoet, fles en mobieltje in de hand. Jongens met blikjes Heineken aan de lippen probeerden hun de loef af te steken. Een paar maal konden we het vege lijf alleen redden door uit te wijken, de bosjes in. Daarachter liepen mannen in adamskostuum elkaars edele delen te keuren. Tussen hen in zoogden Schotse Hooglanders herkauwend hun kroost. Over de Nieuwe Meer scheurden sloepen vol brullende zuipschuiten.

Bij de kunstacademie die naar de Utrechtse architect Gerrit Rietveld vernoemd is, blokkeerde een truck met oplegger vol geluidsapparatuur het fietspad. Een man, met onmiskenbaar de tongval van Geert Wilders, schreeuwde me me toe dat ik moest opsodemieteren. ‘Opsodemieteren, trut,’ riep hij, maar dan in het Limburgs.

Mij ontbrak de fut om de man erop te wijzen dat dit bevel hém meer gold dan mij. Bovendien beheers ik die carnavals g niet.

In mijn straat zat mijn buurvrouw op het bankje voor het huis waarvan ik de geveltuin in een aards paradijs heb herschapen – al zeg ik het zelf.

Ik was zo opgelucht dat ik haar spontaan een uitbundig bloeiende – en geurende – roos aanbood. Achteloos legde ze hem naast zich neer en ging door met bellen…

 

WKtS