Deel 7 van een reeks over taal in de hoogste kringen (slot)
De liefde, zegt men, leeft van honger,
En sterft aan etensovervloed.
FRANS DE CORT: DE KUNST DER MINNE
opmannen zijn een bedenksel van de media. Topkunstenaars ook? Ik vraag me af of er topkunstenaars bestaan. Hoe herken je die? Hebben ze een groter hoofd, meer haar, een boller embonpoint, een heter geslachtsdeel? Ik ga ervan uit dat ze topkunstenaar worden genoemd omdat ze topkunst maken. Een kunstenaar zonder kunst – die heb je! – vinden we vreemd, een topkunstenaar zonder topkunst ook, lijkt me. Dus zou ik zeggen: wie een topkunstenaar wil vinden, moet eerst maar eens die topkunst onder ogen zien.
Waar vind je die? Wat is topkunst? Betere, mooiere, indrukwekkender, gevaarlijker, meedogenlozer, huiveringwekkender of tederder kunst dan kunst?
Wie om kunst geeft, heeft het niet over kunst, maar over z’n eigen kunst, kunst die hij, enigszins, kent. Voor mij begon het, lang geleden, met ansichtkaarten van Italiaanse kunst, van Titiaan, Rafaël, Leonardo, Fra Angelico, Michelangelo, Caravaggio, Boninsegna, Cimabue, Gentileschi, Ghirlandaio en Andrea del Sarto en het is nooit meer opgehouden. Van mijn eerste verdiende geld, vijftig jaar geleden, kócht ik kunst. Sommige prenten en schilderijen uit die dagen hangen nog steeds in mijn kamer.
Ghirlandaio, De oude man en zijn kleinzoon. 1490
Ik heb altijd, als het even kon, musea en galeries bezocht. Ik heb door steden gedwaald en de straten en huizen bekeken. Ik heb bij kranten en een uitgeverij gewerkt en de schoonheid van de letter gezien. Van het boek. Excellent drukwerk, prachtig verlucht.
Topkunst? Misschien, maar ik zou bij God niet weten waar in al die gevallen de topkunstenaar huisde. Ik heb er nooit een ontmoet. Nog nooit met een hunner het bed gedeeld, noch liefdeswoorden gefluisterd. Ik ken de topkunstenaar niet. Wél de kunst, enigszins – en die is me dierbaar.
Kunst is niet iets algemeens, niet zomaar een onderwerp voor de media, voor lessen op school, of opvoederige gesprekken thuis, kunst is deel van je leven, je wederhelft, je minnaar of minnares. Met kunst heb je je leven lang, dat wil zeggen vanaf het moment dat je hormonen je die verleidelijke weg op sturen, een amoureuze, of in elk geval erotische, verhouding.
Kunst is erotiek, en zelfs liefde.
Liefde kan kwijnen. Kunstliefde ook. Wat nu indruk maakt, doet dat morgen niet meer. In de media. De particulier is misschien wat minder hardvochtig. Hij zal, al vindt hij nieuwe favorieten, de oude niet licht vergeten, hoewel bij bepaalde karakters de liefde kan omslaan in verguizing. Maar dat zijn twee kanten van dezelfde medaille. Heftigheid.
Zomergasten
Wat lees ik dus als in de krant de woorden ‘topkunst’ of ‘topkunstenaar’ gebruikt worden? Onzin. De televisie, die alles wat al verkeerd is, nog een graadje erger maakt, kraamt nóg meer wartaal uit, hoewel er soms, heel soms, programma’s zijn die je de kunst naderbij brengen op een manier die een directe ontmoeting haast te boven gaat. Je zou er een paar avonden Zomergasten mee kunnen vullen. Maar meestal, moet ik zeggen, gaat het dan om muziek, theater, film – niet om beeldende kunst.
Kunst is al een abstractie van je welste. Het duizelt je als je je de ongelooflijke hoeveelheid kunstwerken te binnen probeert te brengen die je kent (of denkt te kennen), hebt bewonderd of misschien hebt aangeschaft. Hoeveel abstracter moet dan het begrip ’topkunst’ wel niet zijn? Abstractie in het kwadraat.
Je zou denken dat verstandige mensen, thuis, in de media, op school, in de cultuurambtenarij, in de politiek of waar men zich ook maar met kunst inlaat, zich deze kwadratuur van de abstractie bewust zijn en wat praktischer, zorgvuldiger en doelmatiger met dergelijke begrippen omspringen.
Maar nee. Het wordt alleen maar erger. Tegenwoordig worden zelfs kunst en cultuur in één adem genoemd! Kunst én cultuur! Zo wordt praten over kunst obligaat gezwets, een plaag.
Van speeldoos tot pierement
Het begint al vroeg. Op school kleien en knoeien eigentijdse kinderen er ongeremd artistiek op los. Ouders en leerkrachten vallen van hun stoel van bewondering. School, huis, kantoor en vakantiewoning worden met de kunstwerken behangen. Prachtig. Maar hou er in godsnaam je mond over.
Wat men tegenwoordig op de middelbare school doet, weet ik niet. Je hoort dat daar alle muzische vakken in de ban zijn gedaan. Je vraagt je af hoe dit zich verhoudt tot de kunstliefde van de ouders en de leerkrachten. Als je het er weleens met ze over hebt, noemen ze het een ‘schandaal’ en wenen krokodillentranen om de gefnuikte kunstzin van hun oogappels.
Ik heb zelf veel aan het onderwijs te danken. Het middelbaar onderwijs. Op de lagere school liet men ons in de jaren na de Tweede Wereldoorlog gelukkig in kunstzinnig opzicht met rust. Maar zonder de tekenlessen van meneer Jongenelen – de oprichter van het museum Van Speeldoos tot Pierement – op het Bonifaciuslyceum in Utrecht zou ik de schatkamers van Oudheid, Renaissance en Barok niet zo jong al ontdekt hebben.
Het kán, zó over kunst praten dat een niet-ingewijde een kenner wil worden. Maar het lukt uiteraard alleen als het overtuigend, met volledige inzet, veel gevoel en kennis van zaken gebeurt – wat voor alle andere vakken op school trouwens ook geldt. De overdracht van de dingen die er toe doen slaagt alleen als de leerling belangstelling heeft voor de stof, de docent begrijpt, waardeert en misschien zelfs bewondert. Zonder persoonlijke band is cultuuroverdracht kansloos, een euvel in deze technologische tijd met haar massamedia.
Fietswielen
De jongste ontwikkeling op voorlichtend terrein ervaar je tegenwoordig maar al te pijnlijk in het museum. Het volk loopt er vandaag de dag en masse met een telefoon op zijn kop. Het geluid van aanlopende fietswielen, dixit Henk Hofland, is niet van de lucht. Mechanisch ondergaan de bezoekers de uitleg van de een of andere gestudeerde schriftgeleerde, maar hoe je zélf moet kijken vertelt die er niet bij. Laat staan dát jezelf moet kijken.
Wie een ander voor hemzelf laat kijken ziet niks.
Als de kunst niet onbemiddeld het onbevangen oog treft, is er geen kunst.
Voor degenen die door de media met de paardenmiddelen van de propaganda naar de beeldende kunst worden gelokt, verdwijnt de kunst steeds verder uit het zicht. Er komt iets voor in de plaats. Het gemanipuleerde beeld. De blik van een ander, of – nog erger – een stél anderen. Niet dat ene, bijzondere kunstwerk wordt zo doorgegeven, maar het idee dat kunst een vorm van vermaak is, op de grens van de verveling, in afwachting van een sappige Hamburger een megafles cola. En slap gelul na afloop.
Wat tegenwoordig kunst genoemd wordt, is misschien in náám nog wel kunst, maar in feite al lang een van de vele vormen van verstrooiing die de eigentijdse mens alle lust in wat dan ook dreigt te ontnemen. Dan zijn kicks een panacee. Topkunst is zo’n kick. Er valt iets te beleven, kids. Niet zomaar wat. Geen kunst, maar tópkunst. Erheen!
Deskundige
Maar wie ziet het ’topperige’ van zulke kunst? Het volk? Jij, eenvoudige kunstredacteur? Ik vrees van niet. Een zogenaamde deskundige kan er evenmin iets zinnigs over zeggen als al die leken, want als het al mogelijk is onderscheid te maken tussen de verschillende kunstwerken die je ziet, dan zul je toch heel veel ervaring, intelligentie en fantasie moeten hebben, en bovendien over het talent moeten beschikken om wát je ziet, de blik, in woorden om te zetten – een hele kunst, die tegenwoordig ook al kwijnt omdat de schrijver en diens positie bij de media belangrijker zijn geworden dan de kunst. Schrijf je niet ’toegankelijk’ genoeg, dat wil zeggen met alle denkbare clichés, dan is daar het gat van de deur….
Kunst is wat een kunstenaar maakt, wat dagelijks duizenden kunstenaars in de hele wereld maken. Niemand die deze bulk ook maar bij benadering kan overzien. Het is dus niet zo gek dat zich van tijd tot tijd bevlogen lieden als gids aandienen. Wie dat goed doet, verdient een lintje. Maar het gevaar is groot dat de stem van zulke uitzonderlijke exegeten gesmoord wordt in een teveel: het getetter en getoeter van museumdirecteuren, conservatoren, voorlichters, redacteuren, uitgevers, tv-presentatoren, cultuurdocenten en schertskunstenaars die van de daken schreeuwen hoe goed het wel niet is wat zij te bieden hebben. Het allerbeste… Topkunst, uiteraard.
Ze lijken zelf zo door die topkunst te zijn aangestoken dat je vraagtekens plaatst bij hun geestelijke volksgezondheid, om eens met Gerard Reve te spreken…
Nurks
Hou op met al die poeha en bluf. Al dat snobisme. Die commercie. Geef het woord aan die ene getalenteerde die het kaf van het koren kan scheiden. Laat het desnoods een nurks of een saggerijn zijn. Geef hem hele pagina’s om over een ets van een dood vogeltje uit te weiden. Alles beter dan het gebabbel dat in Nederland gewoon is geworden. Misschien verdwijnt zo de ’topkunst’. Misschien krijgen we zo een andere kijk op kunst.
Veel kunst van lang geleden – die nu door museumdirecteuren als ’top’ wordt bestempeld – werd in de eigen tijd vaak niet als waardevol onderkend, totdat één man of vrouw haar ver boven het maaiveld uit tilde – waarna de miljoenen dollars voor latere profiteurs zich tot in onze dagen konden ophopen.
Andrea del Sarto, Johannes de Doper, circa 1528.
Tussen mij en de kunst zit een teveel. Een teveel aan onzin en onwaarachtigheid ook. Lippendienst. Meepraten. Napraten. Gebrek aan lef en oorspronkelijkheid. Zit een almaar groeiend gezelschap zelf ingenomen kwasten die die topkunst hard nodig hebben voor hun eigen status. Het is hún pakkie-an, niet het mijne.
Wat doe je eraan?
Heel simpel, eenvoudigweg, met je handen in je zak, zelf gaan kijken.
SUV’s
Dat doe ik. Ik verlaat mijn huis en loop ontspannen naar de Apollolaan waar in het gras van de middenberm, vóór de verlaten villa’s van de puissant rijken, een reusachtige machine staat die ik van plaatjes ken: Heureka van Jean Tinguely. Even is het doodstil in de doorgaans drukke allee, de stoplichten staan op rood. Dan zwelt het verkeerslawaai weer aan, oorverdovend, hysterisch, maar net als ik de kuierlatten wil nemen, hoor ik een vreemd geluid. Boven het geraas van de aanstormende SUV’s en hun opgefokte chauffeuses uit klinkt het geratel, gepiep, gekreun en geknars van een te lang niet gebruikte transportband. De ijzeren constructie is in beweging gekomen.
Ik blijf staan en kijk, en terwijl ik daar sta en kijk, voel ik hoe lichaam en geest in de muziek van het roestende gevaarte worden opgenomen en ik meegevoerd word naar de dagen van mijn jeugd en de industriële bedrijvigheid toen. Vergane glorie, die hier, voor mijn neus, in die drukke Apollolaan, weer tot leven wordt gewekt. Als nieuw, onschuldig, kunst.
Als een kind zo blij onderga ik de metamorfose.
Heureka.
Zo zet Tinguely de ’topkunst’ van de media op losse schroeven.
TERUG NAAR TAALFOUTEN
VERDER NAAR HEAVY WORDS
WKtS
20 SEPTEMBER 2013
Het beeld bovenaan de pagina heet Heureka en is gemaakt door de Zwitser Jean Tinguely. Foto Willem Kuipers te Smilde.
Onder het tussenkopje ‘Zomergasten’ staat een afbeelding van Zeezicht, een schilderij van Paul Dikker uit 2006.
Onder het kopje ‘Deskundige’ is een litho van Reinier Lucassen afgebeeld: De hoed van Archie Shepp uit 1968. De prent hangt al 45 jaar in mijn kamer.