Dagstukjes – 77
et is niet hetzelfde, reizen in de tijd en reizen in de ruimte, maar er is een overeenkomst.
Of je nu reist in de tijd dan wel in de ruimte, in beide gevallen vervaagt er iets van je dagelijkse zorgen, plichten en ergernissen.
Soms vallen beide vormen van reizen samen. Als je je tijdens je vakantie verdiept in een boek bijvoorbeeld.
Voordat ik erop uit trok – naar het hooggebergte in Zwitserland – kreeg ik toevallig een gedicht in handen dat aardig kritische dingen over het reizen beloofde te zeggen.
Het gedicht heet De sotheydt van die, de welcke verre landen, sonder deught nochtans te leeren, gaen loopen besien en het werd geschreven door Ioannes de Leenheer (1642-1691). Het staat in de bundel De Nederlandse poëzie van de 17de en 18de eeuw in 1000 en enige gedichten van Gerrit Komrij.
In dit vers laat de dichter zijn licht schijnen over de zin van het reizen voor de lol. Ik dacht dat zulk reizen pas in de negentiende eeuw door James Cook onder de upper ten in zwang was geraakt, maar nee hoor, al in de zeventiende eeuw trokken degenen die het betalen konden van hot naar haar. Daar had Ioannes wel iets over te zeggen.
Hij begint zo:
Witte Gansen, water-becken,
Die plat-voetigh altydt quecken,
Vliegen somttydts uit den nest,
Naer een ander wyt ghewest.
Maer wat baet dees’ plompe dieren,
Naer een ander locht te swieren?
Even lomp en even bot,
Keeren sy weêr naar hun kot…
Eenmaal op mijn bestemming aangekomen las ik met genoegen verder. Niet alleen dít gedicht, maar ook andere die Ioannes de Leenheer aan ’s mensen ‘zotheden’ had gewijd. Ik las ze allemaal, bang als ik was ook als een ‘witte gans’ – ‘even lomp en even bot’ – terug te keren naar mijn kot….
LEES VERDER
WKtS
13 JULI 2016