Uit het lood – 62

INDIANENVOLKJES DIE GELUIDEN GIECHELDEN, HINNIKTEN, BRULDEN OF FLUISTERDEN…
 
62
 
Ze had geprobeerd hem te helpen, zoals misschien Aus haar geholpen had, al was hij te laat gekomen, zoals alle hulp per definitie altijd te laat komt omdat je het gevaar nooit ziet aankomen. Ze had hem gewezen op geleerde pogingen die waren gedaan om tot een voor alle talen geldend alfabet te komen. Ze had hem de titels van dikke, academische boeken genoemd als Lautzeichen und ihre Anwendung in verschiedenen Sprachgebieten en hij had nachtenlang zulke folianten doorgeploegd. Ilse had kunnen regelen dat hij ze in de UB kon lenen. Hij was, zeker, zeker, flink opgeschoten. IJverig student, totdat hij het hoogtepunt in zijn letterkundige ontwikkeling de inleiding bij het Revised Alphabet van de International Phonetic Association las. De moed was hem in de schoenen gezonken. Geleerden uit alle windstreken, Chinezen en Japanners, maar ook Mexicanen en Brazilianen zaten elkaar in de haren over de definitie van de spraakklank. Wat was een spraakklank? Als met de kleur, dacht Werner. Hoeveel soorten rood had je? Hoeveel klanken ‘a’ had je? Hoeveel engelen gaan er op de punt van een naald? De wetenschap had voor honderden manjaren stof, maar wat schoot hij daarmee op? Was het niet mogelijk om, net als Mondriaan met de kleur had gedaan, alleen primaire klanken te nemen? Ga d’r maar aan staan.
 
Om in beweging te blijven had hij in arren moede overwogen dat er voor hem niet meer in zat dan toch maar een nieuw, westers alfabet te ontwerpen, gewoon de a, de b en de c die hij kende, maar nadat hij ook daar wat langer over had gedacht, begreep hij dat zelfs westerse talen tal van verschillende klanken hadden waarvoor nog helemaal geen teken bestond, de beide Engelse ‘th’s bijvoorbeeld of de Nederlandse ‘sch’ zeg eens ‘scheveningen’, rotmof of al die labialen en plofklanken in de Slavische talen die geen Fries, Twent, Drent, Zeeuw of Utrechter ooit als een inboorling kon voortbrengen om nog maar te zwijgen van de Portugese neusklanken of de Spaanse palatale ‘s’, hoe gaf je die in godsnaam weer, Panini, ja, jij had het makkelijk toen, maar wat moet ik met de wetenschap dat in het Chinees het woord ‘ma’ afhankelijk van de toonhoogte wel tien verschillende betekenissen kan hebben, ma, ma, ma zong hij zonder zelfs maar vier varianten te halen… hij was vijf eeuwen terug in de tijd, terug in de tijd toen in alle kloosters van Bernardus van Clairvaux koortsachtig naar een notenschrift werd gezocht dat voor alle muziekvormen opging…
 
Hij begreep dat hij zolang hij niet over een catalogus van alle spraakklanken in de wereld beschikte en hoeveel daarvan kende men nu, nog dagelijks vonden veldwerkers in ontoegankelijke delen van de Andes indianenvolkjes die geluiden giechelden, hinnikten, brulden of fluisterden waarvoor westerse spraakorganen elk vermogen ontbeerden hij aan tekenen niet hoefde te denken.
 
Hij miste Antoine met wie hij er over had kunnen praten en met wie hij zijn taaldeeltjesversneller had willen beproeven, zijn letters fotografisch gerealiseerd, groot, klein, romein, cursief, vet, halfvet, kijken hoe de vorm zich hield bij groei en krimp, al gingen zijn gedachten nu steeds meer uit naar geluidsbanden en een elektronisch transcriptiesysteem, mijn God, maar Antoine lag in het ziekenhuis en kwam er vermoedelijk niet meer uit… Zo ernstig was het had Caroline hem gezegd. Het liefst had hij bij Ilse troost gezocht, maar de gedachte bij haar Aus en Kitty aan te treffen weerhield hem. Hij had haar niet meer voor zichzelf alleen.
 
Het was een vreemde schok geweest toen ze hem op een avond, opvallend ernstig, had meegedeeld dat Aus en Kitty bij haar kwamen wonen. Maar Aus, had hij gezegd, leeft toch met Keetje en die ‘prachtige jongens’ van hem en Kitty, die heeft tegenwoordig toch Armand in huis?
 
Tamelijk nadrukkelijk voor haar doen, alsof ze er nu voor het eerst blijk van wilde geven hoe makkelijk ze het verzet dat in zijn vragen lag opgesloten met haar autoriteit kon breken, had ze geantwoord dat Aus wegging bij Keetje, niet omdat hun huwelijk slecht was, maar omdat hij nu eenmaal maar van één vrouw hield, en dat was zij. En Kitty, dat was een ander verhaal. Die had nu even alle aandacht nodig omdat het niet zo goed met haar ging. Het had er veel van weg dat ze haar verleden, haar jeugd, met inbegrip van haar moeder zo intens aan het doorleven was dat ze eraan onderdoor dreigde te gaan.
 
‘En Armand dan?’ had Werner gevraagd.
 
‘Armand is op dit moment te veel met zichzelf geoccupeerd,’ had ze geantwoord.
 
Het was voor hem een volslagen onbegrijpelijke ontwikkeling, des te meer omdat hij er niets van had bespeurd. Was het zijn eigen schuld? Viel het Ilse te verwijten? Had  ze hem eerder op de hoogte moeten stellen. Ze moest geweten hebben dat Aus zich vroeg of laat bij haar zou melden. Op elkaar gesteld, ja. ‘Ilse is liefde. Die heeft geen man nodig.’ Aus, en dan jij!
 
Kitty leek eenvoudiger te verklaren, maar als Werner het beeld van Ilse in een moederrol ten opzichte van Armands vriendin voor ogen kreeg, dan liepen al zijn holten vol met een treurigheid die er, als hij ’s morgens vroeg, na weer een nacht in zijn geleerde boeken te hebben getuurd in zijn pijnlijke ogen wreef om de ochtendstond te kunnen aanschouwen ‘Dageraad gif is de lucht de dageraad komt’ in dikke ouwewijventranen uitkwam.
 
Nee, hij was niet jaloers. Hij hield van Kitty, hij gunde haar de vleugels van Ilse, maar waarom dan dat verwijfde janken?
 
Een dragline schoof grommend de laatste brokken van het oude stationsgebouw weg. Hij probeerde zich te concentreren. Hij voelde zich na alles wat Ilse hem had verteld niet langer weerhouden, hij voelde zich nu ronduit geblokkeerd, tot niets meer in staat. Het had, overwoog hij, niet te maken met het feit dat hij er nooit in geslaagd was dieper door te dringen in de vraag waarom hem die opdracht voor een nieuw alfabet was verstrekt. Dat had hem juist geïnspireerd. Hij had er zoveel aan te danken. Zijn kennis van het waanzinnig gecompliceerde verschijnsel taal was toegenomen, zijn kennis was sowieso toegenomen en zijn inzichten waren dankzij Ilse rijker en wijder geworden, als de Zweedse verten die ze samen ademloos hadden aanschouwd als ze er bijwijlen hand in hand o, god Ilse, ja, je was liefde in weggelopen waren, eindeloos, onophoudelijk, hun leven één lange, nooit ophoudende wandeling naar een immer wijkende verte die nooit van moeheid, desinteresse en tegenzin vervuld zou raken.
 
Levenskunst, hun levenskunst was dat toen, een bewegen, een dans, een spel dat ver voor de geboorte, ver voor de verwekking begon, in de geest van de twee geliefden die jou wilden, jou, zoals God hen wilde toen hij zich alleen in het universum aftrok en hun heelal besproeide met die bizarre, niet te redresseren vruchtbaarheid die de mens was, tot lang na de dood die geen grensoverschrijding naar de stilte was, maar de zachte fluistering van het begin, de lieve woordjes van de moeder, het brommen van de vader, mamma, pappa, Lautzeichen und ihre Anwendung in verschiedenen Sprachgebieten, geleerden of niet, technologie of niet. Panini, jongen, godverdegodverdomme, waarom deed jij zoveel, waarom deed hij niets… Hij had bedacht, het genie, om de spraakklanken in godsnaam dan maar een cijfer te geven, de a een 1, de b een 2, de i een 9 en dan de 10, die slimmerik van een Lehning had het geweten… Wat had zijn expeditie naar het lood hem eigenlijk opgeleverd? Als hij aan de Ilse van toen dacht ging door hem heen: heel veel, maar wanneer de Ilse van nu, de Ilse van Aus en van Kitty, hem voor ogen kwam, ervoer hij alleen maar verlies, het verlies van een zeker soort, met zijn godsdienstige hunkering verbonden magie, een vermogen tot geloof in dingen die niet konden maar moesten om creatief te kunnen zijn. Het lood, godverdomme. Het lood, zijn zwetende vingertoppen op dat onaangeraakte metaal hadden die primitieve romantiek vernietigd. Of was het Ilse geweest? Die technologie van haar… Had ze hem in het goede spoor willen helpen…? Een nieuwe taal had hij op het hoogtepunt van zijn euforie in die noordse dreven gedacht, een nieuwe wereldtaal, die moest er komen. Maar wat schoot je er mee op? Was het raadsel van het leven niet juist dat de godganse klerezooi niet met, maar zonder woorden op gang werd gebracht? Het ging maar door. De sloperskogel dreunde maar door en de heimachines bleven slissend stampen. Hoeveel broodmagere Vietcongstrijders hadden de Amerikaanse snuffelbommen al gesnoven… ik ruik… ik ruik… Vietnamees mensenvlees. Woordeloos, Ilses liefde evengoed als die van Sandra. Wat had hij met Ilse gedeeld? Woorden? Ach, nee, haar woorden hadden hem ingesponnen, hadden hem haar geschonken, op de adem van haar spraak was haar geest licht als een
vlinder in de zomernachten van het Noorden naar hem toe gefladderd, van groot belang, zeker, maar de hechting was niet blijvend geweest. Aus en Kitty in huis.
 
Toen hij een week later, voor het eerst na Långbanshyttan, weer met Aus aan het etsen was het leven gaat door vertelde Aus achteloos, en niet gespeend van een zekere vrolijkheid dat er nog iemand bij Ilse kwam logeren. ‘Een jonge Zweedse, AnniFrid, je schijnt haar te kennen, ze vroeg naar jou…’
 
‘AnniFrid,’ vroeg Werner. ‘Komt die bij Ilse logeren?’
 
‘Nou ja, logeren,’ zei Aus, ‘misschien is dat wat mild uitgedrukt, ze is geloof ik van plan een paar jaar te blijven. Ze wil bij een Noorse filosofe hier logica studeren.’
 
Werner was zo ontdaan dat er van etsen die avond niet veel meer terechtkwam. Hij fietste al vroeg naar huis. Nu ook AnniFrid bij haar in huis. Moest hij erheen, haar vragen hoe dat zat? Maar wat had hij daarmee te maken? Hij had er zelf ook kunnen zijn… Hij ging toch niet over Ilses leven. Het hield hem bezig omdat hij bevroedde dat dit geen toeval was. Kitti en AnniFrid waren niet zomaar tijdelijke gasten. Er was iets aan de hand, maar wat? Was ze ondanks het voorbehoud dat ze tegenover hem had gemaakt toch aan een commune begonnen, misschien naar het Zweedse voorbeeld, of zelfs als een filiaal daarvan? Of was ze doende eindelijk haar behoefte aan een gezin te bevredigen? Misschien was Aus om die reden bij haar ingetrokken. Kwamen straks z’n ‘prachtige jongens’ ook nog langs.
 
Hij draafde door, hij wist het, maar kon toch de stemming die hem uit balans dreigde te brengen niet beteugelen. Alsof bij het etsen de waslaag te dun was opgebracht en het zuur daardoor kans zag zijn hele zorgvuldig opgezette compositie weg te branden. Teleurstelling, verdriet, verlies, gekwetstheid, ja zelfs verraad begonnen hem innerlijk af te breken alsof hij met de magische kracht van het lood ook de helende handen van Ilse had verspeeld.