Uit het lood – 54

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

EN ZIJN VLEZIGE JONGENSPIEMEL MONTER VOORUITWIJST
 
54
 
Werner kon zijn blik niet van haar afhouden… Toen ze bewoog en zich zijwaarts wendde, merkte hij tot zijn verrassing Armand op. Was hij met haar? Armand zag hem nu ook, wenkte hem en stelde het meisje aan hem voor.
 
Werner keek haar aan. Lang, te lang. Haar gezicht kwam hem zo onwerkelijk voor, zo fijn, met de matte glans van het Chinese porselein dat zijn moeder voor vader en hem altijd achter slot en grendel verborgen had gehouden. Een gezicht van lang geleden, jong en oud tegelijk, de vrouw in Tijd en Waarheid van Tiepolo, een van die uitzonderlijke plaatjes die hem in stille, nachtelijke uren ver weg konden voeren van de sound and fury die zijn journalistenleven was.
 
Het meisje gaf hem geen hand. Ze zei alleen haar naam. Kitty. Armand bleef wat afwezig naast haar staan. Zei niets. Ook Kitty zei niets. Wel wierp ze Werner nu en dan een steelse blik toe. Wat hadden die twee? Deden ze het met elkaar? Werner voelde een vage prikkeling die hem slecht uitkwam. Hij zag haar mond, haar groene ogen, de zwelling van haar borsten in de v van haar omslagdoek en riep ‘drie whisky’ in de richting van de bar.
 
De bestelling wekte Armand uit zijn lethargie. Hij liep om Kitty heen, kwam dicht bij hem staan, pose van vertrouwelijkheid, en zei: ‘Werner, ik moet je iets vertellen.’ Kitty was zwanger, ze gingen trouwen, wilde hij getuige zijn bij hun huwelijk? het flitste het door Werner heen. ‘Ik ga weg bij de krant,’ zei Armand en terwijl hij het zei, wendde hij zich af, nam een flinke slok whisky, en schielijk nóg een, likte zijn lippen… alsof hij niet wist hoe verder te gaan…, Armand die om een woord verlegen zat…, maar plotseling knalde het eruit. Dat het zo niet langer ging. Dat hij kunstenaar moest worden. Dat hij met zijn kunst in het licht moest treden. Dat hij… moest, moest… Tot nu toe had hij er alleen met Kitty over kunnen praten…
 
Hij lachte, nerveus, en Kitty lachte met hem mee. ‘The art of masturbation,’ zei ze.
 
Dus toch, dacht Werner. Hij had het Ilse verteld, bij wijze van grap, the art of masturbation, was toch al een hele kunst…, maar Armand ging het doen, ging zijn aftrekken tot kunst verheffen. In het openbaar.
 
Wat was dat voor onzin? Waar ging hij dat doen? In Kunsten en Wetenschappen, in Tivoli, op het Domplein? Hoe stelde hij zich dat voor, onaneren en plein air? Als een kermisattractie? Een circusact? Waar moest hij in de tussentijd van leven?
 
Alleen de laatste vraag kreeg voorlopig een min of meer bruikbaar antwoord toen Armand zei: ‘Kitty heeft wat geld. Ze is bereid me een tijdje te onderhouden. Tot ik op eigen benen kan staan.’
 
Weer lachte hij en Werner haalde opgelucht adem. Hij had de oude Armand terug, de wereldse Hagenaar, schijt aan alles. Dit was Dada, een grap.
 
Christus, hij veerde op, bestelde nieuwe whisky’s en deed intussen zijn best om het nieuws van Armand te laten indalen. The art of masturbation, mijn God. Een van de tappers gaf hem de glazen, hij pakte ze aan en schoof er een door naar Armand. Toen hij Kitty haar glas wilde overreiken, gleed de omslagdoek van haar schouders. Geen armen.
 
Pas een paar uur later, alleen op weg naar huis, voelde hij het glazen gebouw van zijn in Långbanshyttan gevonden zekerheid rinkelen… Het overviel hem. Het ging hem juist zo goed. Hij voelde zich, ja, Douwe, ook zonder baard een ander, vernieuwd, herboren… Had hij wellicht te weinig gedronken? Het viel niet te ontkennen dat hij het zuiphuis ver voor de ondergang in de roes had verlaten, maar dat kon de verklaring niet zijn. Kitty, zoals ze daar had gezeten, zo onaanraakbaar in het tumult, zo gaaf, die kleine handen, ze groeiden, nee ze bungelden uit haar oksels. Haar blik toen ze zag dat hij het zag zoals mannen het vroeg of laat altijd zagen, en dan? Namen ze de benen? Had hij de benen genomen? Nee, nee, het was Kitty niet, ging het door hem heen, terwijl hij stopte om een sigaret op te steken. Het was het welbekende kluwen ijzergaren dat hij uit de naaidoos van zijn moeder had meegekregen. Altijd dat verlangen om die man te verlossen, om zijn moeder tenminste één keer tot een liefkozend gebaar te bewegen. Niet om hem, om vader! Daar had je Sandra, mijn God, lieverd, wat doe je hier, nog zo laat, heb je je moeder eindelijk gewurgd?
 
Levenskunst, je leven lang in dienst van anderen… De maanden die ze samen op zijn verdiepinkje hadden doorgebracht, hadden hem geen goed gedaan. Ze had hem van zijn werk gehouden, ze had hem uit zijn ritme gehaald, zijn rituelen verstoord, spaar mijn cirkels, Sandra… Ze had hem de noodzaak van allerlei huishoudelijk werk
opgedrongen, Sandra, zo doenerig… en hij maar niksen in haar ogen. Hij had gedacht dat ze elkaar aanvulden, háár dadendrang en zíjn reflectie, maar het stond al na een paar weken vast dat een fundamentele tweespalt zich niet liet loochenen, ondanks de komische vaardigheden waarover ze bleek te beschikken. En die liedjes…. Zij wilde hem tot een ondergeschikte maken, niet uit heerszucht of gebrek aan liefde, maar omdat diep ingesleten omgangspatronen haar daartoe dwongen.
 
Die moeder! Haar orde deed hem het lachen vergaan. Voor zijn dertigste was hij al in de nachtmerrie van het huwelijk verzeild geraakt. Zijn ouders hadden hem zijn leven lang, in elk geval in de wachtkamer van zijn puberteit, met het koudvuur van hun echtverbintenis doen ijzen, zwijgend, grimmig, kil. Hoe had zijn vader dat volgehouden? Was hij door die vrouw ontmand nadat hij een jongen en een meisje bij haar had mogen verwekken? Werner kon het idee maar niet van zich afzetten dat zijn vader al die jaren met zijn tweede vrouw had drooggestaan omdat nooit iets erop had gewezen, geen aanraking, geen streling, geen zoen, geen blik, dat zijn moeder haar echtgenoot weleens een warm welkom bereidde en hem schonk wat hem, althans ten dele, van zijn boosheid had kunnen bevrijden. Liefde, zelfs zijn zoon had hij die niet kunnen schenken omdat het tankje vol dat hij tot het uur der verschrikking zo opgewekt met zich mee had gezeuld, helemaal was opgegaan aan de kleine Suzanne en haar moeder die in het puin waren gestikt.
 
Levenskunst.
 
Drie dagen later, nog één dag en hij was weer vrij om verder te tekenen aan zijn alfabet, zag hij vlak bij zijn huis Armand lopen. Overdreven voorzichtig, vermoedelijk om zijn Italiaanse molières te sparen, stapte hij door het gruis. Naast hem schreed, met dansende paardenstaart, Kitty.
 
‘Armand,’ riep Werner, verheugd over de onverwachte ontmoeting.
 
‘Hé Werner,’ zei Armand, ‘ik was naar je op weg.’
 
Ze begroetten elkaar, Werner kuste Kitty op haar wang en ze beklommen de trap naar zijn vertrekken. Ze schaarden zich rond de werktafel.
 
‘Mijn eerste optreden is al gauw,’ zei Armand, terwijl hij afwezig in een letterproef bladerde, ‘maar ik weet nog steeds niet hoe ik het ga doen. Eugène Lok en Aus Grasman hebben me aan een galerie geholpen. Nou ja, een galerie, dat is een wat weidse benaming… De ruimte die me ter beschikking is gesteld is eigenlijk een slooppand, in de Nobelstraat, je weet wel, tegenover de UB. Ze hebben er nog geen bestemming voor. Lok vertelde me, met een vies gezicht, je kent hem, dat een jongen “die de avantgarde een warm hart toedraagt” daar met eigentijdse kunst wil experimenteren. Chic, hè,’ zei Armand, ‘dat experimenteren, en dan nog wel met mij.’
 
Hij lachte, jongensachtig, zo kende Werner hem niet.
 
‘Maar moet je luisteren,’ ging hij door, ‘hoe pak ik het aan? Jij hebt verstand van kunst, ik niet. Moet ik er iets heel theatraals van maken, met lampen en zo, een geraffineerde belichting, met dia’s of anderszins aangekleed, film bijvoorbeeld, of zo kaal, ontnuchterend mogelijk: de kille sfeer van zo’n pissoir als Pyke Koch heeft geschilderd, masturbatie als treurige mannentroost in de pisstank van een afwerkplek?’
 
Werner rilde. Armand had het er met hem, voor zijn reis naar Zweden, over gehad, terloops, als een grap, dacht hij, vooral door die goeie titel, ‘the art of masturbation’, Ilse had erom moeten lachen, maar nu was het, christusnogaantoe, geen grap meer.
 
Werner probeerde koortsachtig orde op zaken te stellen. Aan een antwoord op Armands vraag was hij nog lang niet toe toen hij Kitty hoorde zeggen: ‘Je wilde toch iets met de verdrijving uit het paradijs? De zondeval?’
 
‘Ja, ja,’ zei Armand, die zich weer tot Werner richtte: ‘Mij staat inderdaad iets met de Hof van Eden voor ogen. De idylle, de wrede verstoring van de idylle. Ik kwam op het idee toen ik een plaatje van een fresco zag waarop Adam en Eva uit het paradijs worden verjaagd. Naakt. Misschien ken jij het wel. Het is van de een of andere Masaccio…’
 
Werner kende het. Het was, net als Tijd en Waarheid, een van zijn lievelingsplaatjes, omdat Masaccio het drama van die twee zo intens had verbeeld dat je er wel naar kon blijven kijken…, zo majestueus… dat verdriet van Eva die snikkend, haast buiten zinnen, voort rent, één arm pijnlijk tegen haar borst gedrukt, terwijl Adam de handen voor zijn gezicht slaat en zich uit louter wanhoop of schaamte verbergt en zijn vlezige jongenspiemel monter vooruitwijst.
 
Kitty zei: ‘Armand heeft het me laten zien. Om te janken zo mooi.’
 
‘Uitverkoren,’ zei Armand, ‘waren die twee, maar niet opgewassen tegen de opdracht die ze van godswege hadden gekregen.’
 
‘Nee, nee,’ zei Kitty, ‘het was geen opdracht. Het was een verbod. Een verbod,’ herhaalde ze met nadruk, bijna verontwaardigd. ‘Ik heb dat nooit begrepen. Het was ze verboden de vruchten van die ene boom te eten, de boom van de kennis van goed en kwaad. Ik heb er veel over nagedacht, maar ik snap het nog steeds niet. Waarom mochten ze dat fruit niet eten?’
 
Werner deed er het zwijgen toe. Hij had zich de vraag nooit gesteld. Het had hem nooit erg zinvol geleken de Bijbel vragen te stellen. Het was een verhaal, het waren verhalen. Nu probeerde hij een verband te leggen met wat Ilse hem over de renaissance had verteld, want als er iets renaissancistisch was, dan dit schilderij van Masaccio wel. Zo waren mensen niet eerder afgebeeld. Geen wonder dat ze menselijke vragen opriepen, al te menselijke. Had daarom de een of andere Cosimo in de achttiende eeuw bevolen Adams fluit met een palmblad aan het oog te onttrekken? Was hij bang geworden voor de door Masaccio verbeelde expressie waarin de wreedheid van de goddelijke Vader zo duidelijk aan het licht treedt of konie het bloot niet aan en het zondige kruis waar zoals bekend de duivel zetelt?