Uit het lood – 52

TATOUAGES OVERAL?

 

5. UIT HET LOOD

 

52

Het was het lood dat hij had gevoeld, met haar, het lood dat hij in die vochtige holten van Långbanshyttan had gevoeld, met haar. Het lood in de schoot van Moeder Aarde… dat hij had aangeraakt, met Ilse, en er was een vreemd, wee gevoel door hem heen gegaan, geen benauwdheid of steken die een bezwijming aankondigen of een vallen, ver weg van de mensen, ver weg van de redders die je zelfs in het hooggebergte met hun SintBernhardhonden wisten te vinden en van een wisse dood konden redden, de koude dood, de vriesdood maar een innerlijke, in maag en darmen trekkende zuiging die hem op straffe van een niet meer te stuiten diarree of terminale bloedspuwing verbood om verder te gaan totdat Ilse hem had aangeraakt.
 
Moeder Aarde had hij willen roepen, jij die al zo lang vruchtbaar bent, jij die al vruchtbaar was in de voortijd toen God de mens nog als een chemische of fysische stuiter over de aardkloot moest knikkeren, zo vruchtbaar dat wij je ook vandaag de dag nog in onze onbegrijpelijke stompzinnigheid mogen openen, verkrachten en misvormen, niet eens meer om onszelf aan je te laven of bij je te genezen of van je te genieten, maar omdat we onze kortzichtigheid, onverschilligheid en gebrek aan fantasie maar niet de baas kunnen, verslaafd als we zijn aan ons geborneerde eigenbelang, onze hebzucht en primitiviteit.
 
Geplombeerd ben je, en oud, ja, maar al miljoenen jaren lang onze hoedster en voedende moeder, draagster van mij en van Ilse, van vader en moeder, van Aleida en Sandra, van Antoine en Armand, van kleine en grote Arie, van iedereen die mij hier ook maar kan zien staan, mét Ilse, en ze nam mij bij de hand en leidde mij naar buiten, de nog koele zomerwarmte in, waar we allebei de zuurstof inademden alsof we zojuist uit de diepzee rond Mururoa waren opgedoken, en de onbeschrijflijke schoonheid van het koraal hadden gezien en de misvormingen die de Franse atoomproeven er hadden veroorzaakt.
 
Lood.
 
Bevrijd had hij nogmaals de zuivere lucht van het doodstille land ingezogen en naar Ilse gekeken die haar haren had losgeschud en zoveel jonger leek dan toen ze naar binnen ging. Oud en geplombeerd, ja, maar jong, jonger haast dan hij met haar gouden lach. ‘Pueriel’ had ze de kunst in hun tijd genoemd, ‘pueriel’, en misschien was ze ook wel ‘pueriel’, die kunst, was alles wat zich tegenwoordig kunst noemde ‘pueriel’ , ‘spielerei’ of flauwekul, maar wat kon het schelen? Wat was er tegen als iets ‘pueriel’ was of zelfs ‘kinderlijk’? Misschien zou je God nooit begrijpen als je niet doorhad dat hij ook pueriel was, een kind dat graag dobbelde, net als jij, Ilse. Met zijn zegen! Misschien was ook zíjn opdracht, de opdracht die hem lang geleden in die Alpennacht was gegeven, iets pueriels geweest, niets meer dan een kinderlijke fantasie, een gril, maar wat zou dat, wat was ertegen? Als het maar hielp. Had Eugène niet gezegd dat je er alles voor over moest hebben als je iets wilde maken? Ook jezelf tot een vrouw laten verbouwen. Wat was dat vergeleken bij Faust? Híj had zich door een welriekende godsgezant laten pijpen… God, ik heb van u het leven ontvangen, gij hebt mij wijs gemaakt. Ik dank u, ik roep uw verborgen naam uit het diepst van mijn hart: a ô ee ôô èèè ôôô iii ôôôô ooooo ôôôôô uuuuuu ôôôôôô ôôôôôôô ôôôôôôôô oo……
 
Met licht…
 
Met licht moest hij zijn alfabet schrijven…
 
Zijn hand was als vanzelf in de richting van het lood gekropen, het lood dat hij, nog warm van haar handpalm en vingers, van haar had gekregen, daar op die plek in het onderaardse toen ze dicht, heel dicht tegen elkaar aan stonden en haar zachtheid die van hem werd en hij veranderde, van haar had gekregen en als een trofee, als een gedenkteken voor de giftige vruchtbaarheid van het onderbewuste met zijn duistere driften, irrationaliteit, zonden en gruwelen had hij het loden souvenir thuis aangekomen op zijn werktafel geplant om niets ooit van hun tocht, van haar, te vergeten en terwijl hij het gladde, blauwgrijze obeliskachtige voorwerp in zijn hand nam en zacht wreef, in de hoop Ilses warmte weer te voelen, haar hand om hem heen, stroomde hij vol met een kracht die hij onderging als de pulserende bloedsomloop van zijn levenslust…, zijn levenskunst…
 
De rare woorden schoten hem weer te binnen.
 
Levenkunst het was de kunst, had ze gezegd, om van je leven een kunstwerk te maken, vorm te geven aan je leven, het te scheppen, mooi en… nee, niet ‘perfect’, perfectie was een burgermansdeugd die alle schoonheid in de kiem smoort, nee mooi en veelbetekenend zoals de afbeeldingen van het lijdensverhaal door de eeuwen heen mooi en veelbetekenend waren geweest… En ja, die levenslust… dat was wat ingewikkelder.
 
Wat een banale woorden had hij gezegd, haast om haar te plagen, woorden die hij helemaal niet bij haar vond passen, maar Ilse had hem geantwoord, laconiek als ze kon zijn, soms bijna kortaf zo gedecideerd als ze dan kon doen dat de waarheid nu eenmaal banaal was en geen wereldschokkende uitvinding, geen hoogst lucide filosofisch inzicht en geen al of niet verrassende ontdekking, maar een herontdekking van al die dingen die je al heel lang wist, een herontdekking van al die dingen die je als kind al plezier verschaften en onvermoeibaar lieten spelen, zoals iedereen wist, al was die ‘levenskunst’ bij de een wat eerder dan bij de ander in plicht, angst, wanhoop, kwaadaardigheid, drift of moordlust gesmoord…
 
Wijsheid. Ook zo’n woord…
 
Hij was een ander geworden in Långbanshyttan. Alsof hij in dat verlaten oord na vierentwintig jaar te hebben geslapen wakker was gekust en zichzelf had teruggevonden in een wereld die onheilspellend was veranderd. Of onheilspellend aan het veranderen was. Een proces dat pas kortelings op gang gekomen was, maar nu naar de hoogste versnelling leek door te schakelen… De technologie waarvan hij nu dankzij Ilse, Arne, Lars en Lena zoveel meer wist, had van zijn dienstreis naar het noorden gebruik gemaakt om op volle kracht vooruit te stomen… De vernieuwing daverde door de oude steden van Europa… Je hoorde het dreunen… Je voelde het trillen… Zou ze zich niet verzetten, zijn lankmoedige moeder Aarde?
 
Ilse…
 
Hij legde het pijpje lood neer en liep naar het raam. Beneden, op straat, lagen de ruïnes van wat tot voor kort zijn buurt was geweest. Een andere wereld, een ander… Moest hij een baard laten staan? Moest hij een djellabah gaan dragen en ottomaanse muilen om zichzelf en zijn vrienden niet langer te misleiden? Ringetjes in zijn oren? Tatouages overal?