Taaldingetjes, Leuk

Deel 5 van een reeks over taal in de hoogste kringen

 

Identiteit ontleent men alleen aan zijn taal.
GERRIT KOMRIJ in De Afrikaanse poëzie

 

ET VERDWIJNEN van de humaniora uit ons voorbereidend wetenschappelijk onderwijs en de intellectuele beperking die daarmee gepaard ging, wreekt zich al decennia in de kweekvijvers van onze hogere leidinggevenden.

Geen zieliger vertoning, vind ik, dan zulke types op de televisie met het Groot Dictee van de Nederlandse Taal in de weer te zien.

Taal is hét probleem van deze tijd en op de televisie maken ze er een spelletje van.

Het is alsof iemand voorstelt om het over verkeer en transport te hebben, de problemen die zich daarbij voordoen, de ontwrichting van de samenleving door steeds meer asfalt, de suburbanisatie, de overvolle snelwegen, de wildgroei aan steeds grotere trucks met opleggers, ook in de oude binnensteden, de onmogelijkheid om er vaardige chauffeurs voor te vinden, de verwaarlozing van het spoor en de krankzinnige verwoesting van aardige buitenplaatsjes door van die weerzinwekkend opgeleukte rotonden – om maar iets te noemen – en de een of andere mediajoker roept dan dat een avondvullend programma over de voorrangsregels wel leuk zou zijn.

Leuk.

Spelling – het is treurig dat je dit in Nederland steeds weer moet zeggen – is werkelijk het alleronbeduidendste taaldingetje dat je kunt bedenken.

Spelling is een afspraak. Niet meer en niet minder. Je kunt er jarenlang over discussiëren of je ‘grove’ niet beter als ‘groffe’ kunt schrijven, maar veel schiet je daar niet mee op. Schrijf gewoon ‘grove’ en spreek het ook zo uit.

Als alle betrokkenen in Nederland eens een jaar of vijftig hun best zouden doen de bestaande spelling te handhaven, dan zouden we het er nooit meer over hoeven te hebben. Zelfs de meest gemelijke student toeristenkunde zou dan een tien halen voor zijn dictee.

Zo simpel is het.

Spellingkwesties zijn voor iemand die goed wil spreken en schrijven – en daar op school hoogst interessante dingen over heeft geleerd, waarom schreven we vroeger ‘visch’ en nu ‘vis’, waarom ‘groote’ en nu ‘grote’ – door en door vervelend, of om het eigentijdser te zeggen: niet leuk – gek, want juist op de Nederlandse televisie moet per definitie elk min of meer serieus onderwerp ‘leuk’ zijn. Onze olijke meester Pennewip Freriks slaagde er in zijn tijd als nieuwslezer zelfs in het NOS- Journaal ‘leuk’ te maken.

En dan te bedenken dat niemand meer met de hand schrijft, de hele dag door gezellig op zijn smartphone zit te tikken en elk tekstverwerkingsprogramma tegenwoordig een spellingcontrole heeft.

MAGERE MELK

In de hogere luchtlagen van de intellectuele ontwikkeling, aan onze universiteiten, is het volstrekt aanvaard om zo groot mogelijke aantallen studenten zo snel mogelijk aan een diploma te helpen. Als gevolg van die benauwde haast krijgen studenten aan de ooit zo weelderige boezem van onze geliefde Alma Mater nog slechts magere melk te drinken, genoeg voor een zuinige master, maar te weinig voedzaam om er – intellectueel én emotioneel – groot en sterk van te worden.

Volgens het Centraal Bureau van de Statistiek had Nederland in 2012 bijna 11 miljoen inwoners van 15 tot 65 jaar. Van hen had 28 procent een hoge opleiding en 30 procent een lage opleiding voltooid. Ten opzichte van 2003 steeg het aandeel hoogopgeleiden met 6 procentpunten, terwijl het aandeel laagopgeleiden in dezelfde mate daalde. Met net iets meer dan 40 procent bleef het aandeel middelbaar opgeleiden nagenoeg gelijk.

Hoogopgeleiden worden vanaf het moment dat universiteiten zo nodig bedrijven moesten worden zo massaal geproduceerd dat er lang niet voor iedereen een baan in zijn vak is weggelegd – áls men al een vak heeft geleerd en áls men daarmee al zijn brood wil verdienen.

Mede daardoor weten we met al die hoogopgeleiden niet goed raad. Ze worden als vruchtbaar zaad op de akker van de samenleving uitgestrooid, maar ze ontkiemen lang niet overal. De werkloosheid onder academici is groot. Gelukkig is er de overheid die velen van hen een thuis kan bieden. Niet de besten, denk ik, afgestudeerden die iets kúnnen en alleen al om die reden te kritisch zijn voor de bureaucratie.

Het verklaart in belangrijke mate waarom de overheid de laatste vijftig jaar zo ingrijpend is veranderd. Onder invloed van de toestroom aan hoogopgeleiden heeft het gezonde verstand – en de ervaring! – steeds meer plaatsgemaakt voor een vorm van vulgair academisch denken – schools, protocollair, blind voor de samenhang van problemen en weinig creatief of ondernemend – dat ze met elke maatregel, elke nota, elke brief en elke folder onder de bevolking verspreidt.

SCHERTSSTUDIES

Het is niet het denken van wat we vroeger bèta’s of alfa’s noemden dat aldus de burger beïnvloedt, maar het onwetenschappelijke en zelfs anti-wetenschappelijke denken van de zo gewilde schertsstudies.

Heel veel ingewikkelde problemen liggen niet langer op het bordje van de overheid. Ze kan het eenvoudigweg niet aan. Als het gaat om culturele en technologische vraagstukken – toch de belangrijkste in dit tijdsgewricht – gedraagt de overheid zich als een slager in een groentewinkel. Bij elke bestelling tast ze mis. Of het nu de ICT, de aanleg van een metro, de bouw of renovatie van een museum, opstandige jeugd van allochtone herkomst, godsdienst, planologie of onderwijs betreft, het gaat de overheid boven de pet. In arren moede delegeert ze de oplossing aan tamelijk autonome en oncontroleerbare ‘specialisten’ die – omdat ze er vaak ook niet uitkomen – voortvarend dure, gespecialiseerde buitenstaanders in de arm nemen. Al deze onafhankelijke en los van elkaar werkende deskundigen verkavelen het overheidsbeleid tot een broddellap van elkaar in de weg zittende oplossingen. De overheid staat erbij en kijkt ernaar.

ICT

Een overheid die de weg kwijt is, laat ‘onderzoek’ doen en dekt zich in met ‘studies’, ‘rapporten’ en ‘nota’s’ op grond waarvan ‘aanbevelingen’ worden gedaan. De output is meestentijds even abstract, theoretisch en wereldvreemd als de input. Beleidsambtenaren horen zelf problemen in kaart te brengen, mede door ter plaatse te gaan kijken. Dat is hun taak en hun bestaansrecht. Daarvoor worden ze betaald, maar krijg een hogere ambtenaar maar eens de deur uit. Niet langer leunt de overheid op kennis die zijzelf in de praktijk heeft opgedaan, maar op externe rapportages van lui die voor veel geld even langskomen – en weer weg zijn voordat je er erg in hebt. Daardoor is de overheid niet langer solide, bij de tijd en dienstbaar, maar is ze een zichzelf besloten instituut dat zich met papieren plannen rechtvaardigt ten overstaan van de burger. Politici, uit hetzelfde bureaucratische hout gesneden, nemen er genoegen mee.

Kwalijk is dat de overheid om die reden meer en meer haar beleid gaat ‘verkopen’ – alsof het om een bedrijf gaat dat nuttige dingen voor de markt produceert. Voor hogere overheidsdienaren is deze nieuwerwetse handelsgeest vaak een argument om veel te hoge salarissen te eisen omdat ze ‘anders naar het bedrijfsleven overstappen’. Deden ze het maar.

Hoe meer universitaire pretparkstudenten de overheid de laatste jaren is gaan aantrekken, des te meer heeft ze zich zelf verzwakt en kregen burgers de rekening gepresenteerd voor een beleid dat maar al te vaak faalde, ten koste van een grote financiële verspilling. Je vraagt je soms af waar al die miljoenen vandaan komen. Groeit het geld de overheid soms op de rug?

Opzienbarend was de berichtgeving over de parlementaire enquête naar het gebruik van digitale communicatie door de overheid. Er werd jaarlijks 1 tot 5 miljard euro over de balk gesmeten. Tekenend was dat de VVD-voorzitster van de Tweede Kamer liet weten de afkorting ICT niet te kennen en ‘even’ had moeten googlen.

Ook die ICT-affaire kun je, dacht ik, wel een veelzeggende vorm van overheidsfalen noemen, maar denk je dat de verantwoordelijke ambtenaren als de wiedeweerga aan de slag gaan om de informatietechnologische huishouding van de rijksoverheid op orde te brengen…?

KLEINDOCHTER

De digitale technologie breidt zich als een lopend vuur over de hele wereld uit. Tot in Congo, IJsland, Iran, Pakistan, China en Polynesië koesteren mens en maatschappij – en niet te vergeten: de natuur – zich vandaag de dag in de gloed van het internet. Het gaat zo snel dat niemand het meer bij kan benen. Zelfs goed ingevoerde informatici hebben er moeite mee. Gezien het belang van dit proces zou je zeggen dat geen overheid het zich kan permitteren burgers te hinderen bij het – vaak afgedwongen – gebruik van haar digitale technologie. Toch doet ze dat. Probeert u zich maar eens in te loggen voor uw Digid, wat ik de afgelopen weken ongeveer vijftig keer zonder resultaat heb geprobeerd.

Iedereen weet dat het voor elk mens, voor ieder individu, zelfs voor je vierjarige kleindochter die nu met haar vingertjes op je iPad tikt, van het allergrootste belang dat hij digitaal kan communiceren. Het moet gewoon – al hebben we er niet om gevraagd. Het zou een voorname doelstelling van de overheid moeten zijn de digitale uitwisseling van gegevens met de burger vlekkeloos te laten verlopen. Het draagt bij aan een gevoel van veiligheid.

Veiligheid – het is een modewoord van je welste. Iedereen heeft er de mond vol van. Voor alle politieke partijen heeft veiligheid de hoogste prioriteit. Je hoort het ze zeggen, maar als je ziet hoe de overheid het begrip veiligheid definieert, weet je dat theorie en praktijk – zoals gewoonlijk – weer eens helemaal niet sporen.

Het is een ingewikkelde kwestie. Veiligheid heeft meer nog dan andere politieke onderwerpen te maken met u en mij, hoe en wat wij als individuen, los van elkaar, voelen. De een is banger dan de ander, al weet hij lang niet altijd waarvoor. Angst zit in elk mens. Daar hoor je overheid niet over. Ook niet over de bangeriken die in hun behaaglijke burelen de overheid zitten te wezen en menen, goed betaald als ze worden, ons beroepshalve angst te moeten aanpraten. De hele dag door wordt ons schrik aangejaagd. Criminaliteit en de alom dreigende terreur van jihadstrijders kunnen we misschien nog wel aan. Maar al die andere door de overheid aangewakkerde angsten, als een ‘financiële crisis’ die ons misschien van onze spaarcenten berooft, de instroom van ‘vreemden’ – door de heer Teeven ook dit jaar weer drastisch overdreven – en al die helikopters boven de stad ter gelegenheid van een event of een marathon die met hun niet aflatende gedreun associaties met Apocalypse Now oproepen. Soms heb je het idee dat de overheid niet zozeer achterlijk is, maar krankzinnig – wat je pas echt bang maakt.

ACHTER DE SCHERMEN

Kunnen we iets doen? Ja, we kunnen onze volksvertegenwoordigers erop wijzen dat de gevaren die de overheid ons opdringt, niet de gevaren zijn die ons bedreigen.

Wat ons, nu ja u en mij niet, maar laat ik zeggen al die zo krakkemikkig hoogopgeleide medemensen om ons heen wezenlijk bedreigt, is dat er achter de schermen van hun televisie, pc, tablet, iPad en smartphone wetenschappelijk en technologisch een ontwikkeling gaande is die te ingrijpend is om in de gebrekkige – en soms evident leugenachtige – taal van de overheid beschreven te worden.

Vrienden en kennissen van mij halen er hun schouders over op. Ze hebben geen boodschap aan die overheid. Het zijn vaak mensen die met een of twee benen in die ontwikkeling staan. Ze weten meer dan ik. En kunnen ook meer. Ze helpen me zelfs en zeggen daarom dat de overheid hulpeloos achter deze buitengewoon boeiende en complexe werkelijkheid aansjokt en die mentaliteit – want dat is het – elke dag die God geeft in heel haar beleid, in het onderwijs, in de zorg, in de ICT en in de ruimtelijke ordening – om maar een paar belangrijke terreinen te noemen – met de grootst mogelijke onverschilligheid aan zowel laag- als hoogopgeleiden doorgeeft.

De overheid spreekt, maar zegt niets.

 

 

 

LEES VERDER
WKtS
29 DECEMBER 2014