Smaak (6)

NEENS WAS Gerard er weer. Wekenlang niet gezien en daar stond hij dan breeduit lachend midden in De Engelse Reet. Ze begroetten hem hartelijk. Hein en Gemma zoenden hem zelfs op beide wangen, wat de anderen niet in hun hoofd zouden halen, omdat ze er te houterig voor waren. Ze wisten het, maar houterig of niet, ze staken hun blijdschap over de terugkeer van Gerard niet onder stoelen of banken.

Gerard was geliefd in hun gezelschap. Hij was de enige die echt belangrijke dingen deed, in de internationale wereld nog wel (vraag me niet wat). Bovendien was hij heel erudiet, althans belezen.

Men praatte hem even bij. Over de reacties op de ramp, de Clavans op de tv, het verbod nog langer wat dan ook te relativeren en het postmodernisme dat – als een gedomesticeerde Faust – telkens weer als een duveltje uit een doosje was gesprongen.

Men had het woord beter niet kunnen laten vallen, want anders dan Boudewijn die zei alles te weten, wist Gerard alles. Een eigenaardige gewoonte van hem was dat hij de boeken waarover hij sprak ook las en nog sterker, hij leek ze zelfs te hebben begrepen.

Gerard was dan ook het tegendeel van een postmodernist. Hij was wat men ‘een rechtse bal’ beliefde te noemen, maar daar zat hij niet mee, want zulke invectieven getuigden in zijn ogen van een peilloze onkunde.

‘Postmodern,’ zei Gerard, ‘als ik dat woord hoor moet ik altijd aan ”barok” denken. Hoe zou dat komen?’

‘Omdat we in een barokke tijd leven,’ zei Kees, die je als oudste en wijste om een boodschap kon sturen.

‘Hoe bedoel je dat, Kees?,’ zei Gemma met enige aarzeling, want ze vreesde Kees z’n uitleg.

‘Nou, wat is de essentie van de barok?’

‘Overdaad,’ zei troubleshooter Henk.

‘Dat is niet de essentie,’ zei Gerard, ‘dat is een gevolg. Een gevolg van iets anders. Van, laat ik zeggen, een overbewustzijn. De barokke mens was zich zo zijn eigen gedrag bewust dat hij, wat hij ook deed, wist dat hij het deed. Dat overbewustzijn leidde tot een overdreven aandacht voor het ontwerpen, voor de mogelijkheden daarvan. Dat hield de gemoederen veel meer bezig dan functie of inhoud. Zo ontstaat de overdaad, vooral in de architectuur, waar Henk het over had. Zo’n bouwmeester kon gewoon niet meer ophouden. . .’

‘Kennen jullie de sonnetten uit de Spaanse barok, die Dolf Verspoor heeft vertaald?’ vroeg Hein.

‘Natuurlijk kennen we die,’ zei Kees. ‘Ik heb Dolf nog gekend. Die man wist ongelooflijk veel van de barok, niet alleen de Spaanse, ook de Nederlandse. Hij kon je precies vertellen hoe belangrijk toen, internationaal gezien, Vondel was. . .’

‘Ja,’ zei Gemma, ‘en wij weten niet eens meer wie hij was. Alleen Frans Kellendonk heeft nog een keer serieus aandacht aan zijn werk besteed.’

‘Om even terug te komen op die barok,’ kwam Gerard hoffelijk tussenbeide, ‘het levensgevoel dat erbij hoorde, was toch dat de mens in dit aardse tranendal een rol speelt, en dat hij weet dat hij een rol speelt. De barok is theater, theatraliteit. Gevoel, maar gestileerd, overdreven gestileerd, gespeeld, zoals in onze tijd het gevoel op de televisie wordt geregisseerd, gespeeld en vervolgens door de hoedanigheid van het medium zelf ingelijst – letterlijk tot een kunstwerk, tot iets artificieels wordt gemaakt. Net als in de barok is het leven voor ons een schouwtoneel. . .’

‘En ieder zuigt zijn deel…,’ mompelde Hein, wat hem op een paar gefronste wenkbrauwen van Gemma kwam te staan.

‘Tegelijkertijd,’ ging Gerard verder, ‘werd het leven uitbundig gevierd. In het licht van de dood…’

Dat leek troubleshooter Henk het juiste moment om de ober te wenken.

Als een acteur kwam hij aangesneld.

Lees verder
Oorspronkelijk gepubliceerd in de Volkskrant van 28 september 2001