ERINNEREN JULLIE je Rilke?’, vroeg Hein, ‘de eerste regels van zijn Duineser Elegien? Harry Mulisch heeft ze nog als motto gebruikt.’
Alleen Gemma reageerde. ‘Iets van ”het schone” en ”de verschrikking”. . .?’
Ze aarzelde.
‘Ja,’ zei Hein en hij citeerde: ‘Want het schone is niets dan het juist nog door ons te verdragen begin der verschrikking, en wij bewonderen het zo omdat het, onaangedaan, versmaadt ons te vernietigen. . .’
Ze zwegen. Alleen op de achtergrond waren stemmen hoorbaar. In De Engelse Reet klonk dat geluid al eeuwen. Kees vroeg zich af of in ’40-’45 de Moffen hier ook hadden zitten praten, maar hij schudde die gedachte van zich af. Liever verwijlde hij bij Vondel en Breero, die op deze plaats ongetwijfeld de Tachtigjarige Oorlog hadden becommentarieerd.
‘Ik moest aan die regels denken,’ hoorde hij Hein zeggen, ’toen ik op de website van Time de foto’s van James Nachtwey zag. Wat een verbijsterend mooie foto’s… en ik dacht: kun je dat vinden, als je weet dat er in dat crematorium duizenden zijn gestorven?’
‘Je bedoelt,’ zei Henk, ‘dat je je schaamt voor je esthetische. . .’
‘Dat ook,’ reageerde Hein, ‘maar vooral dat er zoveel bij me loskwam door die regel in combinatie met de foto’s van Nachtwey. . .
‘Daardoor werd het me allemaal even te ingewikkeld,’ vervolgde hij. ‘Ik ben de greep erop kwijt. Ik ben gewoon. . .,’ hij aarzelde even, en zei toen, ‘heel bang. . .’
Kees wilde het liefst even niet de oudste en wijste zijn, maar dat was hij nu eenmaal. ‘Laten we in godsnaam onze hersenen blijven gebruiken,’ sprak hij. ‘Het is geen oorlog. Wel een tijd van verwarring. Eerlijk gezegd is dat wat mij ’t meeste angst inboezemt. Zo’n man als Bush die als een blij jongetje uitroept: ”Dead or alive.” En de amputatie van de openbare meningsvorming.’
‘Ja,’ zei Boudewijn, ‘zo’n type als die Plasterk die alles schijnt te weten van genen en op de tv roept: ”Geen mitsen en maren.” ‘
‘Alleen dat taalgebruik al,’ mompelde Hein.
‘Alle neuzen dezelfde kant op,’ zei Henk.
‘Laat mij als socioloog de boel eens doorlichten,’ zei Kees, ‘want daar bén ik ten slotte voor. Deskundig tot en met. En wat zie ik dan: rechts, waartoe uiteraard ook Wim Kok behoort, deelt het sentiment met mannen als Bush. Het sentiment. Dat is iets anders dan een gevoel. . .’
‘Kees, je gaat toch niet iets uitleggen, hè?,’ sprak Gemma dreigend.
‘Nee, nee, vreest niet,’ trachtte Kees de kou van de lucht te halen, ‘ik ben serieus. Sentiment regeert. Overal, in de media, thuis, maar sentiment is geen gevoel. Sentiment heeft alleen met jou te maken, gevoel zet de deur open naar de ánder. De waarheid, dus ook de kunst, is van dat onderscheid afhankelijk.’
‘Tsjonge, tsjonge,’ zei Henk bewonderend. ‘Rechts is dus niet in de ander geïnteresseerd. . .’
‘Nou ja,’ stoof Gemma op, ‘is dat niet een beetje kort door de bocht?’
‘Kort door de bocht of niet,’ zei Boudewijn, ‘Maar Kees heeft wel gelijk. Die verdomde sentimentaliteit. Als je het waagt er een kritische kanttekening bij te plaatsen, krijg je de wind van voren. Alsof jij de boosdoener bent. . .’
‘Als je ziet hoe ze tegen Karl-Heinz Stockhausen te keer zijn gegaan, omdat hij als kunstenaar iets nogal verbijsterends over de schoonheid van de aanslag op het WTC had gezegd, dan zie je hoe dom-materialistisch ons geestelijke klimaat is geworden. Het zogenaamde ”gevoel” overheerst langzamerhand álles. Het moet altijd worden getoond. Zelfs Melkert moest dat, toen het om pa Zorreguieta en Argentinië ging. Ridicuul, maar o wee als iemand op dat punt, ik had haast gezegd, op dat gevoelige punt, zich niet aan de code houdt. Dan staat het schervengericht gereed. Dead or alive,‘ smaalde Hein, ‘het mocht wat…’
Oorspronkelijk gepubliceerd in de Volkskrant op 21 september 2001