E ZATEN weer in De Engelse Reet, dat oeroude café in de Amsterdamse binnenstad waar gelukkig nooit toeristen kwamen en de obers hun vak nog verstonden. Sommigen hadden Alfred and Guinevere bij zich. Het boekje was kennelijk makkelijk verkrijgbaar.
‘En. . .?’ vroeg Hein, vol verwachting.
Het bleef even stil, alsof men gezamenlijk had besloten de spanning voor Hein nog eventjes wat op te voeren. Ze kenden Hein als een beetje een dweper. Als ze hem nu al te veel toegaven, zou hij blijven drammen. Over James Schuyler wist hij nu uiteraard álles.
Boudewijn maakte van de gelegenheid gebruik zijn altijd overvolle tas uit te pakken. Een voor een haalde hij de werkjes van de New-Yorkse bard tevoorschijn en legde ze op tafel.
Gemma tastte meteen naar de Selected Poems en begon te lezen:
A chimney, breathing a little smoke.
The sun, I can’t see
making a bit of pink
I can’t quite see in the blue.
The pink of five tulips
at five P.M. on the day before March first.
‘Waarom halen we toch alleen de verkeerde dingen uit Amerika?,’ sprak Kees, een gezette veertiger met een enigszins maatschappijkritische inslag, die zich al jaren politiek ontheemd voelde. ‘En zo weinig zulke,’ en hij wees naar Schuylers Selected Poems.
‘Nou alleen de verkeerde..,’ reageerde troubleshooter Henk, die sociologie had gestudeerd en dus erg Amerikaans was geworden. ‘We hebben toch ook wel wat goede dingen uit de Verenigde Staten geïmporteerd, neem de sociale wetenschappen…’
Boudewijn, de jongste, maar verreweg de grootste in het gezelschap, kreunde. Hij had nooit iets hoeven studeren omdat hij van jongs af aan altijd alles al had geweten. ‘Hou toch op met die zogenaamde sociale wetenschappen,’ riep hij uit, ‘die maken toch al jaren gemene zaak met de popcultuur. De massacultuur, kun je ook zeggen…’
‘Wat is er tegen de massacultuur, Boudewijn?,’ vroeg troubleshooter Henk vriendelijk. ‘In mijn ogen is de massacultuur iets wat van onderaf komt. Aan de basis zogezegd mag men bepalen wat men wil horen, zien, eten, drinken. Men wil SBS6 en krijgt het. Men wil voetbal, voetbal, en nog eens voetbal, en men krijgt het. Men wil Youp van ’t Hek, en men krijgt hem…’
‘Ho, ho, ho. . .’, riep Gemma, die als vrouw vond dat het haar nog steeds te veel moeite kostte om tussenbeide te komen als de heren spraken – zelfs de obers waren hier van het mannelijk geslacht! –, ‘Youp is helemaal niet van ’t volk, die is van de kale kak, NRC-lezers, botenbezitters…’
‘Er is niks tegen de massacultuur,’ sprak Kees, die niet alleen de oudste, maar ook de wijste van het gezelschap was.
Kees was vaak in Amerika geweest en wist dat men daar in elk geval nooit de belachelijke stommiteit had begaan om grote instellingen als universiteiten, kranten, omroepen, de senaat en multinationals door snotneuzen te laten leiden, zoals in Nederland gebruikelijk was geworden.. ‘Er is niks tegen de massacultuur,’ hoorde hij zichzelf nog een keer zeggen, ‘als we alles wat daarbuiten valt maar niet in de ban doen.’
Boudewijn veerde op.
‘En dat is precies wat er hier gebeurt. In Nederland ben je langzamerhand verdacht als je naar Monteverdi luistert, of naar Couperin of naar Charpentier. Zelfs in het Concertgebouw, met die patsers van sponsors, ben je tegenwoordig je leven niet meer zeker…’
‘Soms denk ik,’ zei Hein, ‘dat de tolerantie van degenen die een brede culturele belangstelling hebben’ – Hein begon altijd zo raar te praten als ze discussieerden, dat was nu eenmaal niet zijn pakkie-an – ‘groter is dan die van degenen die net als Clinton en Dijkstal nooit verder zijn gekomen dan de saxofoon.’
De toon was gezet.
Ze kregen de smaak te pakken.
Oorspronkelijk gepubliceerd in de Volkskrant van 31 augustus 2001