Smaak (16)

ET WINTERT niet meer, dacht Kees, daar komt het door dat er niet meer gelezen wordt.

Nat, maar opgewekt werkte hij zich door de loodzware draperieën heen, die het doorrookte innerlijk van De Engelse Reet beschermden tegen de kou van buiten.

Iedereen was er al. Ze hadden het erover dat jongens van vijftien helemaal niet meer lazen en meisjes nog maar een beetje.

Voltrok zich een ramp in gidsland Nederland?

‘Tamelijk erg,’ hoorde hij Boudewijn zeggen, maar Kees wist dat als Boudewijn – een vermaard tv-deskundige – iets beweerde, het niet per se waar hoefde te zijn.

‘Is het zo erg, Bou?,’  vroeg Gerard vriendelijk. ‘Jij las natuuurlijk de hele dag toen je vijftien was, maar wanneer voetbalde je dan, of ging je zitten masturberen, zoals Ronald Giphart de kinderen van tegenwoordig adviseert?’

Boudewijn begon onaangenaam te grommen, maar troubleshooter Henk zag bijtijds het gevaar . ‘Het is toch ook erg,’ zei hij sussend, ‘dat kinderen niet meer lezen?’

‘Is het geen stunt van de Stichting Lezen, die miljoenen uit de staatskas vangt om het lezen te bevorderen?,’ vroeg Hein, die door zijn jarenlange onderwijspraktijk de zogeheten leesbevordering steeds meer was gaan wantrouwen.

‘Vergeet niet,’ vervolgde hij, ‘dat ze des te meer verdienen naarmate ze het probleem groter maken. Ik voorspel jullie dat bij een volgend onderzoek zal blijken dat er nóg minder wordt gelezen. Leesbevorderaars zijn pas tevreden als ze kunnen zeggen dat er helemaal niemand meer leest.’

‘Zo’n onderzoek,’ zei Kees, ‘wat stelt dat nou voor. Je kunt het zelf invullen. Zo’n sociologiejuffrouwtje krijgt de opdracht wat vragen te verzinnen, wat haar nog heel wat hoofdbrekens kost, een stel gemelijke studenten gaat die vragen aan de kinderen stellen, en die kinderen, om de dooie dood niet achterlijk, weten precies hoe ze moeten antwoorden om leraren, ouders, journalisten, politici en leesbevorderaars de gordijnen in te jagen.’

‘Ik weet niet,’ zei Hein, die tien jaar als neerlandicus voor de klas had gestaan, ‘of die jongetjes van vijftien – weten jullie overigens dat ze dan vaak op hun leukst zijn? – het ergste probleem zijn. Ik denk dat het de ouders zijn. Ik heb ze op ouderavonden meegemaakt. Ik kan me niet herinneren dat er ooit een was die begreep waar mijn vak over ging. Als ik ze het een en ander over literatuur had verteld, en de blikken waren niet voortdurend afgedwaald, gingen ze plompverloren over op het enige wat ze interesseerde, of Jan-Kees, of Maaikel, of Thom wel een voldoende voor Nederlands zou halen…

Nut, meneer…, da’s het enige waar het voor ouders op aankomt.’

Hij zweeg en zei toen: ‘Vergeet niet dat die ouders, nu allemaal rond de vijftig, in Nederland het culturele klimaat bepalen. Als zij niet lezen, waarom hun kinderen dan wél? En kom me niet aan boord met die moeders, die zogenaamd wel zouden lezen. Als je die spreekt, gaat het ze nog steeds om Winden waaien om de rotsen, of nu dan Harry Potter.’

‘Wat is er tegen Harry Potter, Hein?,’ vroeg Gemma.

‘Niks,’ zei Hein, ‘alleen maar dat het niks met lezen te maken heeft. Een volwassene leest niet wat iedereen leest, en zeker geen kinderboeken. Dat is literair ramptoerisme. Iedereen snelt naar de plek des onheils om te kijken wat er aan de hand is. Ze doen maar wat. De ene hype volgt de andere op, omdat meedoen nu eenmaal het hoogst bereikbare levensdoel is van de goedbetaalde klasse der employés.’

‘Wat zeg je dat mooi, Hein,’ zei Gemma, ‘het hoogst bereikbare levensdoel van de goed betaalde klasse der employés.’

Hein keek haar blij aan. ‘Ja,’ zei hij, ‘en daarom verdwijnt de literatuur uit de maatschappij. Jammer, maar ik laat me mijn boeken niet afnemen. Zelfs als ze iets leukers verzinnen, blijf ik het lezen erbij doen.’

Ging het maar sneeuwen, dacht Kees.

Lees verder
Oorspronkelijk gepubliceerd in de Volkskrant van 7 december 2001