Smaak (15)

US JIJ GELOOFT,’ vroeg Boudewijn op de van hem bekende licht agressieve toon, ‘dat de hogere kantooremployés de smaak in Nederland bepalen?’

Kees had een onrustige nacht gehad en niet veel zin in weer een debat terwijl de korenwijn lokte. Hij was te oud en te wijs om niet te beseffen dat het debat tegenwoordig niet meer op leven en dood werd gevoerd, maar uit verveling: een Montessori-kringgesprek.

Het woord als wapen, dacht hij, het mocht wat. Het woord was tot en met uitgehold. Je zag het op de tv, waar linkse inquisiteurs als Barendt en Van Dorp hun slachtoffers politiek-correct de maat namen, je zag het in de kranten en vooral in de kunstkritiek. . . Ach, somberde hij, het was allemaal niets dan ijdelheid.

‘Ja zeker,’ sprak hij, ‘ik denk dat de hogere employés bij de bedrijven, zeg maar de concerns, bij de overheid, bij de televisie, bij de universiteiten en in het voetbal – dat allang niet meer van de straat is – de smaak in Nederland bepalen. Kijk maar naar de architectuur. . .’

‘Kijk maar naar de architectuur. . .,’ herhaalde troubleshooter Henk verwonderd. ‘Ik zie her en der prachtige staaltjes architectuur. . .’

‘Ongetwijfeld,’ zei Kees, ‘als er zoveel geld is en er, wereldwijd, zoveel architecten schreeuwen om een opdracht, moet er af en toe wel iets moois ontstaan. Maar wat ik bedoel is wat die employés buiten de stad voor zichzelf bouwen – daar zie je de waarheid. . .’

‘Welke waarheid, Kees?’ vroeg Gerard kalm.

‘De waarheid van de hedendaagse wansmaak,’ antwoordde Kees.

‘Ik ben het met Kees eens,’ zei Hein, die zich meestal niet zo druk maakte om de buitenwereld, omdat hij zijn boeken had. ‘Ik heb jarenlang met employés gewerkt. Ik ken het type door en door. Het zijn kantoorbedienden, of ze nu hoog of laag zijn. Ze houden ervan binnen te zitten, in de kantoortuin. Daar zitten ze de godganse dag elkaar in de gaten te houden. Allemaal gelijk. Nooit een schepje erbovenop. Wie zich aan hun solidariteit onttrekt, kan rekenen op een schervengericht dat nooit in de openbaarheid en ten overstaan van het slachtoffer wordt gehouden, maar altijd in het geniep.’

‘De kantoorbediende is laf. Hij is ook gehoorzaam. Niet aan de leiding, maar aan de regels. Ook de leiding bestaat uit kantoorbedienden. Ze verschilt alleen in salaris van haar ondergeschikten – ja, leiding is vrouwelijk, ik kan er ook niks aan doen -, die door hun collectiviteit oppermachtig zijn. Het management leidt ook niet, het volgt. Wie als leider niet volgt, faalt. . .’

Hein haalde even adem. . .

‘En nu zouden jullie wel willen weten wat de smaak van deze kantoorbedienden is, hè?’

‘Graag, Hein,’ sprak Gemma geschrokken. Zo had ze haar vriend nog nooit meegemaakt. Hadden de kantoorbedienden zijn liefde voor de poëzie te schande gemaakt?

‘De kantoorbediende,’ vervolgde Hein, ‘háát kunst, en dus ook literatuur. Hij begrijpt het eenvoudigweg niet, en wat hij niet begrijpt, dat vreet hij niet. O, dat gaat heel subtiel, hoor, want de kantoorbediende is tegenwoordig ”hoog opgeleid” en heeft daarom misschien weleens iets van iemand als Gerard Reve gelezen, maar er iets van begrepen heeft hij niet, want de kantoorbediende heeft geen boodschap aan iets hogers of mooiers. Hij is door en door materialistisch. Ziet alleen nut. Wat koop je ervoor? Als zijn auto duurder is dan zijn vrouw, houdt hij meer van zijn auto. Hij leest alleen als hij er maatschappelijk gesproken toe gedwongen wordt. Alle neuzen dezelfde kant op.’

Hij zweeg. Toen sprak hij: ‘Aan de smaak van de kantoorbediende ontbreekt alle geest, alle spiritualiteit, alle poëzie, alle filosofie en uiteraard alle transcendentie. Maar voorwaar, ik zeg jullie,’ hij begon nu zowaar bijna te galmen, ‘dat nog voordat er vrede in Afghanistan is gesloten, de kantoorbedienden God massaal zullen smeken hen uit hun diepe materiële nood te verlossen. . .’

 ‘Alle neuzen naar God.’

Lees verder
Oorspronkelijk gepubliceerd in de Volkskrant van 30 november 2001