Smaak (12)

ENK, DE troubleshooter, was de laatste van het zestal vrienden, wekelijks bijeen in het eeuwenoude Amsterdamse etablissement dat onder de raadselachtige naam De Engelse Reet de geschiedenis ingegaan was, die zijn vaste dienstverband als employé (van een schoolboekenuitgeverij) had opgezegd. Eerder hadden Hein (onderwijs, uitgeverij), Gemma (idem, dito), Kees (krant) en Boudewijn (een grote culturele instelling) die stap gezet. Alleen Gerard, geholpen door zijn ongelooflijke kennis van de wiskunde, de informatica, de geschiedenis en nog zo wat buitengewoon boeiende takken van wetenschap, was nooit bij wie of wat in dienst geweest.

Voskuil was er bij hen allemaal ingegaan als koek. Maar zeer onder de indruk van de bureaucratie die hij had verbeeld, waren ze niet. Ze wisten dat het in de praktijk veel erger was. Het ging om ‘schaal’. Zo’n instituutje als van Voskuil, dat was lachen. Maar een écht grote onderneming, een departement als OC&W in zo’n verschrikkelijk gebouw, waarin ook nog Rick van der Ploeg rondliep; of een modern gefuseerd uitgeversbedrijf; of een PCM-krant, dat was van een geheel andere orde.

Ondanks het heerlijke natte herfstweer – waardoor in De Engelse Reet weer die ondefinieerbare geur van vochtige jassen, bier, jenever, rode wijn en Hajenius-sigaren zich kon ontvouwen, een atmosfeer die bij uitstek geschikt was, nee niet zozeer om geniale uitspraken te doen, als wel om iets wat onze intellectuelen schroomden als zodanig te benoemen, maar waar het toch om ging, namelijk om een ouderwets soort gezelligheid te bewerkstelligen – ondanks dit heerlijk natte herfstweer – dat op een bepaalde manier, geen van hen zou het durven ontkennen, ook op uiterst geraffineerde wijze de potentie prikkelde, of hoe noemde je dat als je er meer dan anders naar verlangde een mooi, warm lijf over de volle lengte van het lichaam tegen je aan te drukken – ondanks het, zoals gezegd, heerlijk natte herfstweer, het hoge woord moet er dan eindelijk maar uit, zat het zestal behoorlijk te somberen.

Een dipje? Een dipje, ja, en niet zonder reden, want de wereld was er de afgelopen weken wéér niet mooier op geworden: het zag er, vonden ze, een beetje grauw uit, oorlogsachtig eigenlijk. Het deugde niet, buiten.

Alsof Henk het aanvoelde, begon hij meteen de trouble te shooten. Hij haalde een slordig bedrukt stuk papier uit zijn zak en sprak, rijmend en wel: ‘Kijk, zo ver is het nu gekomen met het bedrijf waaraan ik twintig jaar van mijn leven heb gegeven. Van mijn achttiende tot mijn achtendertigste ben ik employé geweest van een bedrijf dat schoolboeken maakte, en kijk nu eens.’ Ze lazen: ‘Strategisch plan Uitgeefmaatschappij non-fictie 2002-2004.’

‘Duren plannen tegenwoordig geen vijf jaar meer?’ vroeg Gerard langs zijn neus weg. ‘Een veeg teken.’

‘Het moet nu kennelijk korter,’ zei Henk. ‘Ze hebben haast. Maar moet je lezen waar het over gaat.’

Hij sloeg de bladzijden om en daar stond in koeienletters: MISSION STATEMENT.

‘Het lijkt wel oorlog,’ zei Kees geschrokken. ‘Waar gaat dit in godsnaam over?’ En ze lazen: ‘Bepalend is in alle gevallen, dat de uitgeefmaatschappij in staat is informatie te verzamelen, te veredelen en aan te bieden, die toegankelijk en bruikbaar is, voor de aan de aandachtsvelden geassocieerde doelgroepen en zoveel mogelijk “op maat” geleverd wordt.’

Gemma stond nog stil bij dat ‘veredelen’, wat haar iets heel nobels leek, toen Boudewijn al woedend losbarstte: ‘Dit is door een krankzinnige geschreven.’

Maar ze wisten allemaal dat het niet door een krankzinnige was geschreven, maar door zo’n ‘ingehuurde deskundige’, die dan wel van het boek geen kaas had gegeten, maar des te meer van zijn eigen billfold.

De moed zonk ze in de schoenen bij de gedachte dat ze het over ‘smaak’ moesten hebben.

Lees verder
Oorspronkelijk gepubliceerd in de Volkskrant 9 november 2001