Smaak (10)

E HEILIGEN bewaken u bij het pissen,’ las Gemma en zij vond het een mooie regel. Ze las het in ‘Juffrouw van de Retirade’, een gedicht van Gerard den Brabander.
Het gaat zo:

Ik had haar eiglijk iets pikants te zeggen,
maar, in de stilte van de retirade
met de eenzelvig lisplende tirade
van de closets, ging ik maar stil mijn weg en

wilde toen ineens wat teders zeggen:
zij leek mij plots met zoveel zorg beladen,
dat mijne vingers haar bijna aanbaden,
toen zij hun gift stil in haar vingers legden.

En, weer terug bij mijn wijsgerig bier,
dacht ik: hoe dwaas geregeld is het hier:
de heiligen bewaken u bij het pissen.

God moet straks, ik kan het niet meer gissen,
na deze warboel boven maar beslissen,
wie ’t zuiverst leefde in deze wereld hier.

Een sonnet. Jarenlang had ze voor de klas gestaan en zulke dingen uitgelegd. Ze was ermee opgehouden toen de school een leider kreeg, die ze niet kon velen. Het was zo’n modern imago-type – dus geen smaak zou Kees zeggen. En geen smaak is, ze was het helemaal met haar oude vriend eens, geen oordeel. En geen oordeel, maakte ze zelf de redenering af, is steevast de verkeerde keus. De verkeerde ideeën, de verkeerde plannen, de verkeerde mensen, want dat was nog het ergste: de leiding koos het personeel en zette dat, ook als het niet deugde, toch op de sleutelposten.

Ze had haar toevlucht gezocht in de uitgeverij en er met plezier gewerkt. Totdat ook daar van leiding werd gewisseld. Van hetzelfde laken een pak. Er kwam een blaaskaak met veel doorzichtig puberaal gedrag – een propagandist van sportief rijden – die zich inderdaad vrijwel meteen begon te omringen met degenen in het bedrijf die nu niet meteen tot de allertalentvolsten behoorden. Ze hadden ándere kwaliteiten, dacht Gemma bitter: niet eens dat ze slijmden of zo, ze werden eenvoudigweg gekozen omdat ze niet zo goed waren. Ons kent ons.

Haar beschouwingen namen een sombere wending. De Engelse Reet was deze week ook al geen oplossing. Iedereen was weg. Kees zat in Weimar, Hein was naar Rome, Henk was naar Noorwegen, Boudewijn zei dat-ie naar Paris, Lisboa, Triëst, Venezia, Praha en misschien nog even naar Los Angeles ging en Gerard, de geniale dilettant, zat gewoon weer in New York, waar hij meestal zat als hij niet in Amsterdam verbleef.

Gemma was thuis. Ze hoopte dat de kinderen, met hún kinderen, langs zouden komen, maar zeker was ze daar niet van. Ze had wel behoefte aan een beetje troost. Het was plotseling zo herfstig om haar heen. Ze voelde zich al haast die juffrouw van de retirade, maar ze verzette zich.

Ze was bang. Ze volgde de politieke ontwikkelingen op de voet, en raakte er elke dag meer van overtuigd dat het weleens heel erg mis zou kunnen gaan.

In het begin, net na de aanslagen in Amerika, had ze nog gedacht dat het, hoe erg ook, vrij vlug over zou gaan, maar wat er nu gebeurde, boezemde haar steeds meer vrees in. Ze vroeg zich af of een mannetje als Bush, symbool toch van het Amerikaanse wereldleiderschap, in staat was om aan het oplossen van het ongehoord ingewikkelde probleem dat was ontstaan, leiding te geven. Ze had er een hard hoofd in. Als ze de kleine Bush in de klas had gehad, zou ze extra aardig voor hem zijn geweest. Ze vond hem een beetje een stakkerd en dat kon hij ook niet helpen, maar moest dan uitgerekend hij nu haar wereldbaas zijn?

Als er heiligen waren geweest, dacht ze, hadden die hem kunnen bewaken bij het pissen, want zelfs dat zou hij wel niet kunnen.

Maar de heiligen waren afgeschaft.

Lees verder
Oorspronkelijk gepubliceerd in de Volkskrant van 26 oktober 2001