Powervrouw

et Stedelijk Museum in Amsterdam is heel, heel lang dicht geweest. Te lang. Achter de gesloten deuren zat de laatste jaren directeur Ann Goldstein werkeloos met haar handen in haar schoot. Nu haar Fenix als een badkuip uit de kaalslag is verrezen, gaat ze weg. Heel erg is dat niet, want het Stedelijk heeft nóg een directeur, Karin van Gilst, die eerder over Vrij Nederland, Opzij, Happinez en nog zo wat tijdschriften ging. 

Niettemin moet Goldstein worden opgevolgd. Het is net de koningin. De Raad van Toezicht is op zoek naar de meest geschikte troonpredentent – en Het Parool zoekt mee.

Verslaggevers van die krant vonden in Zwitserland de Duitse mevrouw Ruf, Beatrix Ruf, de directeur van de Kunsthalle in Zürich. Een ‘powervrouw’ schrijft Het Parool en wat dat ook moge wezen, het zal vast helpen.  Oók dat ze wel Nederlands wil leren, een inspanning waaraan de Amerikaanse Goldstein zich nooit heeft gewaagd.

Dit bericht – en dit is pas het eerste van een lange reeks die volgt, andere kranten haakten al aan – doet de vraag rijzen naar het belang van zo’n benoeming. Een nieuwe directeur van een museum, terwijl er al een is.

De directeur van het Stedelijk was altijd ambtenaar, een diensthoofd in de ambtelijke hiërarchie van de gemeente. Na veel gedonderjaag en het vertrek van Rudi Fuchs in 2003 is het museum op 1 januari 2006 een onafhankelijke stichting geworden. Een raad van toezicht is nu de baas. Hij zoekt de directeur en benoemt hem. Het college van Burgemeester en Wethouders hoeft er alleen nog maar zijn goedkeuring aan te hechten. Of niet. Per slot van rekening zijn B en W verantwoordelijk voor het vele, vele geld dat de inwoners van Amsterdam uit eigen zak aan het museum bijdragen.

Eerder was al geregeld dat het Stedelijk twee directeuren moest hebben, een voor het  ‘artistieke’ deel en een voor het ‘zakelijke’ – wat me een in een tijd van krappe kunstbudgetten een volstrekt overbodige luxe lijkt. Twee kapiteins op een schip? Onze VOC-traditie leert ons dat het beter is er één te hebben, één schipper naast God, met een nuchtere stuurman als zijn rechterhand.

Zo’n tweede kapitein, moet men ten stadhuize in goed ambtelijke traditie gedacht hebben, ontlast de directeur en behoedt hem voor financiële slippartijen, maar toen Stevijn van Heusden, die directeur van de kunsten bij de rijksoverheid in Den Haag was geweest, als eerste de zakelijke leiding van het museum op zijn schouders kreeg, terwijl Rudi Fuchs alleen nog maar de kunst hoefde te dienen, brak vrijwel onmiddellijk de pleuris uit. Deze politieke oplossing, wereldvreemd als ze was, bleek weer eens geen waarborg voor succes.

De baan van museumdirecteur is niet heel moeilijk. Wel aantrekkelijk. Door de macht die je hebt, de niet onaanzienlijke wedde die je elke maand ontvangt, je periodieke verhogingen, je revenuen uit vele, vele bijbaantjes, je pensioen, je riante woning in Amsterdam-Zuid en je contacten met the rich and famous overal ter wereld, het koningshuis incluis.

Het meest precaire onderdeel van je werk is de inhoud, maar die kun je met een gerust hart aan je ondergeschikten overlaten, allemaal gespecialiseerde kunsthistorici die hun vak verstaan, hoop je.

De vraag is dan ook of zo’n functie alle ophef wettigt.

De media maken de baan gewichtiger dan hij is. Zij hebben graag dat de man of vrouw op die post een ‘redder’ is, een ster, een tot ver over de grenzen gevierd kunstkenner die – let op – ‘het Stedelijk internationaal weer op de kaart gaat zetten.’ Men maakt van zo’n museumdirecteur een uitzonderlijk man – of een ‘powervrouw’ – die algauw uitgroeit tot een nietzscheaanse Übermensch of Kunstpaus – ook goed. Maar als hij niet voldoet aan de ongeschreven eisen van deze hem opgedrongen status, dan branden ze hem ook net zo makkelijk af – de keerzijde van de medaille.

Zij weven, kortom, om zo’n museumdirecteur een slordig web van glamour, ‘uitstraling’ en meer van zulke, modieuze flauwekul die je merkwaardigerwijs niet met deze tijd in verband brengt maar met een tijd lang geleden toen kunstenaars nog bloedspuwend op een tochtige mansarde hun meesterwerken wrochtten.
 

KUNSTJOURNALISTIEK

Aan die uitvergroting van de functie draagt de kunstjournalistiek het hare bij. Nieuwsjagers in de moestuin der kunsten berichten niet over de kunst zelf en hebben er ook de ballen verstand van. Ze dwepen ermee als te vroeg puberende meisjes met Justin Bieber. Het échte werk moeten ze aan de critici overlaten, specialisten die over films, boeken, toneel en muziek een oordeel vellen, het waarde-oordeel. Op het waarde-oordeel berust, hoe je het ook wendt of keert, alle kunstjournalistiek. Iets is kunst, of niet. Wat er voor de niet-specialisten overschiet, is het gedoe om de kunst heen, benoemingen, ruzies, rellen, fietstunnels, prijzen, sluitingstijden, bezoekersaantallen, tekorten en zo voort en zo verder, als het maar niet over de kunstwerken zelf gaat.

Hoe zwakker de kritiek, des te meer van zulk piepschuim in de media.  Ook hierin gaat de televisie met veel show en machtsvertoon voorop.

In die ambiance – Pauw en Witteman kunnen er ook wat van – kan elke willekeurige bijzaak een hoofdzaak worden. De benoeming van een nieuwe directeur wordt zo’ een hoofdzaak.

Begrijp me goed, een leider moet er zijn, juist in een museum, waar eigenwijs, want gespecialiseerd en academisch vervormd personeel de taken uitvoert waaraan het museum zijn bestaan, zijn reputatie en zijn bezoekersaantallen te danken heeft.

In zeker opzicht kun je zo’n functionaris met een voetbalcoach vergelijken die weet dat het talent in het veld staat, niet hij. Als hij daarvan doordrongen is geraakt, misschien omdat hij uiteindelijk zelf heel goed heeft leren voetballen, zoals Frank de Boer, dan trekken alle partijen daar profijt van.

Een rector van een gymnasium – van hetzelfde laken een pak. Zo’n leider moet niet zelf de aoristus aan zijn leerlingen willen uitleggen. Daar heeft hij een academisch geschoolde en gepromoveerde classicus voor.

Een hoofdredacteur van een krant, ook zo iemand. Ik weet er na veertig jaar trouwe dienst alles van.

Een uitgever van een grote literaire uitgeverij. Denk aan Robbert Ammerlaan, de man die De Bezige Bij van een wisse dood redde.

Niemand in zo’n positie kan het zich permitteren alle aandacht voor zichzelf op te eisen. Hij dient – en dat is de last van zo’n functie – altijd voor anderen klaar te staan. Hij zit erbovenop, kent zijn mensen én hun kwaliteiten en laat ze onbekrompen delen in de speelruimte die hem van hogerhand, formeel, gegeven is. Zo haalt hij het beste uit iedereen – als het er tenminste in zit.

BALLONNEN

Op het terrein van de kunst, maar ook in het voetbal, is er op dit punt in de loop van de tijd, vanaf het moment dat de media steeds meer ons dagelijks leven zijn gaan inkleuren, iets grondig veranderd. De media zijn museumdirecteuren – en voetbaltrainers, zelfs iemand als Louis van Gaal – meer gewicht gaan toeschrijven dan de kunstenaars en de voetballers in het veld. De aandacht verschoof van de inhoud, de kunst, naar zaken die de kunst mogelijk maken, maar niet zijn. Leiding geven is geen kunst. Het is werk.

Dit  misverstand heeft er zeer toe bijgedragen dat museumdirecteuren, conservatoren, curatoren en wat dies meer zij in de media hun dienende rol hebben mogen verwisselen voor die van diva’s in de schijnwerper. Een museum-employé kon zo uitgroeien tot Grote Kunstkenner, zelf Kunstenaar als het ware. Rudi Fuchs, vóór Goldstein de laatste, spraakmakende directeur van het Stedelijk, was er een schoolvoorbeeld van. Wij hebben gezien waar dit toe heeft geleid. Het museum ging voor vele, vele jaren op slot en op zeker moment zag het ernaar uit dat het nooit, nooit meer open zou gaan.

Het is, godzijdank, weer open. Meer dan ooit weten we nu wat het ons waard is. Veel, heel veel. Laat dan ook geen ijdeltuit meer roet in het eten strooien – zelfs niet als hij dat ‘kunst’ noemt en daarmee de media imponeert.

4 DECEMBER 2013
De illustratie is het bekende pissoir van Marcel Duchamp.