Nooit meer schaatsen

Dagstukjes – 302

Glad en wijd ligt het ijs
in een veeg wit en grijs
en de lucht, tastbre kou,
is gestolpt onder blauw.
CLARA EGGINK

 

 

Corona en haar trawanten belagen ons en blijven ons belagen. Ze nemen ons veel af. Wat? Dat verschilt van mens tot mens. Zelf relativeer ik de beperkingen die het virus ons oplegt – ik ben óók bang om ziek te worden – door af en toe stil te staan bij alles wat we in het recente verleden al zijn kwijtgeraakt, juist in de maand december.

Tradities waar je in je jeugd verlangend naar uitkeek, wég, of zo akelig misvormd – Kerst – dat je het feest niet meer herkent en er niets meer mee te maken wilt hebben. Wat had december je niet allemaal te bieden?

Sinterklaas natuurlijk, met zijn Pieten, geschenken, surprises, liedjes – ‘Hoort wie klopt daar kinderen..’ – en eigenhandig gewrochte verzen; Kerstmis met haar onwerkelijke, sfeervolle, kaarsverlichte nachtmis, het dreunende orgel, het Weihnachtsoratorium, Stille Nacht en na afloop de kerststol met amandelspijs; Oud en Nieuw met alle buren op straat, de beste wensen voor iedereen en Vondels Gijsbrecht van Aemstel met vooraf de klucht van Kloris en Roosje.

Maar het meest van al mis ik het schaatsen dat vaak in december al kon. Het schaatsen buiten, als het vroor dat het kraakte en je niet kon wachten tot de ijsvloer dik genoeg was om je te kunnen dragen. En dan, als het ijs hield, je eerste, nog wat onwennige slagen, maar al snel zekerder en vaster ter been totdat je steeds harder in de goede cadans over de spiegelende vlakte zweefde, de horizon tegemoet, de verte in.

Koek en zopie

Schaatsen kan altijd nog, in sommige winters af en toe een dagje, of op kunstijs, maar het schaatsen in de vrije natuur, dagen lang, zodat je ’s morgens vroeg al, als het nog stil was op de plas, in je eentje in de oneindige ruimte voort gleed, met alleen ‘het fijn gekras’ van je schaatsen en ‘het hol rinkelend ij’s, zoals Johan Andreas dér Mouw het zo mooi in een van zijn gedichten onder woorden bracht, dát schaatsen is voorbij en ik denk o, en voorgoed voorbij want het staat vast dat het in onze contreien nooit meer zo koud zal zijn dat open water lang dichtgevroren ligt.

Je begrijpt het, de opwarming van de aarde, hè, je zult ermee moeten leven, je weet het, maar je wilt er niet aan. Heel diep van binnen fluistert een stem je in dat het tij nog kan keren…

IJs – eeuwen geschiedenis, eeuwen kunst, eeuwen cultuur – ‘koek en zopie’ – en eeuwen chauvinisme – de Elfstedentocht – smelten onder onze neus weg terwijl wij machteloos toezien, even machteloos als tegen het virus corona en zijn varianten…

Dof violet is ’t west en paarsig grijs
Nog wandel ‘k door het zwaar berijpte gras,
En hoor naast me op de vaart het fijn gekras
Van schaatsen over ’t hol rinkelend ijs.

Ik heb het gevoel, of ‘k op ’t bevroren glas
Cirk’lend, zwevend. zwenkend op kunst’ge wijs,
Met ’t buigend bovenlichaam daal en rijs:
’t Is in mijn rug, of ‘k zelf op schaatsen was.

Zo hoop ‘k dat, langs wiens geest mijn verzen glijen,
Alleen, in paren, of in lange rijen,
Schomm’lend op maat en rijm van Hollands staal,

Dat hij de wind, die mij droeg, zelf hoort waaien,
En ’t fijn slieren en ’t heerlijk brede zwaaien
Voelt van zijn eigen stemming in mijn taal.

JOHAN ANDREAS DER MOUW

LEES VERDER

TERUG NAAR DE VOORPAGINA
1 DECEMBER 2021
WKtS
DE VOLKSKNAR