Nog een keer Michael Zeeman

 

 

 

 

 

 

 

 

 In het harnas gestorven

 

k zag dat van Michaël Zeeman een dikke essaybundel was verschenen en besloot het boek niet te lezen. Ik was ervan overtuigd dat ik nóg meer staaltjes van Zeemans retoriek te horen zou krijgen en daar had ik geen enkele behoefte aan. De hagiografie van Arjan Peters in de Volkskrant versterkte mijn afkeer. Dat was geen journalistiek, dat was oplichting – of onnozelheid: bij zoveel adoratie deed de lezer er niet meer  toe.

In zijn bespreking van Zeemans boek in de NRC van 29 oktober nam Arnold Heumakers afstand van de wijze waarop Peters over zijn vriend Michaël Zeeman had geschreven: ‘Het begint in krantenland bijna een gewoonte te worden: het de hemel in prijzen van medewerkers die in het harnas zijn gestorven.’

Deze lijkenpikkerij – om het eens grof te zeggen –  was vooral een van pr-lust doortrokken eigenaardigheid van de voormalige hoofdredacteur van de Volkskrant, Pieter Broertjes, die een vriend van Michaël Zeeman was, en dus ook Peters aan een lijntje had. His master’s voice. Misschien is de nieuwe hoofdredacteur minder geneigd om lezers en adverteerders met dode beroemdheden te epateren (maar, pas op, het verkoopt lekker!).

Vrienden

Zoals ik van hem gewend ben schrijft Arnold Heumakers zo rustig en afstandelijk mogelijk over Zeeman en de essays die drie van zijn vrienden, Maarten Asscher, Maarten Doorman en Willem Otterspeer, in de bundel  Aan mijn voormalig vaderland hebben verzameld.

Wie een boek dat in de krant wordt besproken, niet zelf heeft gelezen, kan onmogelijk het oordeel van de criticus aanvechten en dat zal ik ook niet doen. Wat mij hier alleen tot een reactie beweegt is een poging om een paar, steeds weer opduikende onjuistheden met betrekking tot Michaël Zeeman recht te zetten.

Arnold Heumakers spreekt van een ‘domineeszoon’, maar Michaëls vader was geen dominee, althans geen afgestudeerde theoloog. Hij was een ‘hagepreker’ op Marken. Alweer lang geleden heeft de NRC dat in een uitgebreid ‘portret’ van Zeeman uit de doeken gedaan. Michaël Zeeman heeft ook geen filosofie in Groningen gestudeerd, althans niet in die mate dat hij er een bul verwierf. Michaël had zelfs geen middelbare-schooldiploma. Maar dat zijn bijzaken. Een genie hoeft voor mij geen papieren te hebben.

Boekenliefde

Interessanter vind ik de opmerking van Arnold Heumakers dat Zeeman een vaag en karikaturaal beeld schetst van zijn ’tegenstanders’. Ook op de krant. Maar hij had geen ’tegenstanders’ op de krant. Je had mensen die zijn bluf doorzagen en daar een hekel aan hadden (zoals Peter van Bueren), en je had mensen die hem mochten en zijn boekenliefde – wat is dat trouwens? – kenden, maar tegengewerkt werd hij zeker niet. Hij werd door zijn hoofdredacteur op handen gedragen.

Michaël Zeeman had, als het om zijn werk ging – eerst op de kunstredactie en daarna op  de boekenbijlage van de Volkskrant – een aantal jaren twee trouwe collega’s, die ook zijn vrienden waren (Aleid Truijens en ik).

Die vriendschap heeft hij verraden door mijn briefwisseling met Joost Zwagerman te stelen.

Michaël was een dief. De beschuldiging klinkt hard, maar het is niet anders.

Michaël stal niet alleen boeken – zoals inmiddels wel is komen vast te staan – maar vooral ook ideeën van anderen. Dat mag, zolang het geen plagiaat is, maar aan deze afwijking lag een luizige karaktertrek ten grondslag: wat anderen zich met veel moeite hadden weten eigen te maken, kennis van de Russische literatuur bijvoorbeeld door eerst met veel inspanning en doorzettingsvermogen Russisch te leren, kon hij hun met een schaamteloze vanzelfsprekendheid afnemen. Alsof hij de kenner was en de anderen al hun kennis aan hem te danken hadden. Bij vrienden zag hij het onderscheid tussen mijn en dijn niet. Ook niet als het om hun vrouwen ging.

Cultuur-relativisten

Michaël leefde in een eigen, ‘hogere’ werkelijkheid waarbinnen voor anderen alleen plaats was zolang ze het spel volgens zijn regels  meespeelden. Maar o, wee, wanneer je  – als een vervelende schoolmeester zoals ik was – tegen hem zei: Michaël, dat mág niet. Dan had jij het gedaan.

Maar gaandeweg ben ik er niet meer zo zeker van dat ik zijn boek niet ga lezen. Misschien wil  ik toch nog wel wat Zeeman. Want hij blijft me intrigeren. Het was zijn kracht volwassenen zo in te palmen (én op te tillen met z’n reusachtige lijf) dat ze voorgoed in zijn ban geraakten.

Hij had niet moeten liegen. Hij had ook zijn pijlen niet op ons cultuur-relativisten moeten afschieten, want dat was flauwekul. Hij had die zompig provinciale godsdienst – die zijn vader én moeder was – door alle angst en afkeer heen in alle ernst te lijf moeten gaan en er niet dikdoenerig en pathetisch omheen moeten lopen. Dan zou uit een slim en (over)gevoelig ventje een mán hebben kunnen groeien. Iemand om van te houden. Een schrijver misschien. Een groot schrijver.

Hij had meer léf moeten hebben.

 

WKtS
1 NOVEMBER 2010