Willem Dudok

 

 

 

 

 

 

 

 

 


HET GEMAAL IN HET LAAPERSPARK TE HILVERSUM

Het groen tussen de stenen

 

en park slijt. Het is geen bos dat zich jaar in jaar uit vernieuwt. Een park wordt kaal en oud. Het raakt vertrapt. Het valt ten prooi aan blik, condooms en fladderende kranten. Het voelt zich weerloos.

Een beetje park, weet ik, omdat ik er één mijn vriend mag noemen, klaagt daar niet over. Gelaten ondergaat het zijn vergrijzing en ach. . . de veranderde zeden van de stadsbewoner. . . Daar is toch geen kruid tegen gewassen.

Liever mijmert zo’n park, míjn park, op een lenteochtend als de dauw nog op de rozen parelt, of des zomers nadat de avond is gevallen, over hoe het wàs. Hoe de luister van zijn bladergroen de minnenden omgaf, de kuierende burgerman in vest en met krawat zijn rottinkje liet zwiepen en kinderen als matroosjes speelden aan de vijverrand.

Míjn park ontstond in 1919.

Het werd ontworpen door Willem Marinus Dudok. In de lange jaren van zijn arbeidzame leven heeft hij Hilversum  verrijkt met tal van bouwwerken die tegenwoordig door belangstellende wandelaars en fietsers regelmatig van nabij worden bewonderd.

Toen het magnifieke Raadhuis van Dudok in oude (maar heel moderne) luister was hersteld, heeft men voor deze geïnteresseerden wandel- en fietsroutes uitgezet die hen niet alleen langs heel veel architectuur leiden, maar ook naar het groen, dat in Hilversum – dank zij Dudok – nog steeds welig tiert.

Dudok hield van bouwen in en om en tussen het groen, en hij geloofde in de genoegens die stam en twijg en blad een mens kunnen schenken. Hij zocht naar schoonheid, en daarbij was voor hem niet alleen de muziek, maar ook de natuur een bron van inspiratie.

Er is inmiddels alweer veel over Dudok geschreven, maar opvallend genoeg waren er weinig woorden voor zijn parkarchitectuur die toch heel typerend voor zijn opvattingen over bouwen en wonen, en vooral over wonen in de stad, genoemd kan worden.

Een van zijn parken, míjn park, realiseerde hij met steun van het hoofd der plantsoenendienst, J. H. Meijer, in het zogenoemde Laapersveld, dicht bij het station Sportpark, in de nabijheid waarvan het ook al door Dudok ontworpen Sportpark Hilversum ligt.

Het moet een prachtig park geweest zijn, door zijn ligging, door zijn symmetrie, door zijn vijver, door zijn beplanting van hulst, treurwilg, cypres en rododendron en door de steen voor steen met strekse voeg gemetselde bouwwerken die Dudok er harmonieus aan toevoegde. Vooral het gemaal, dat een huisje is waar je in zou willen wonen.

Hoe prachtig het wàs, is de laatste jaren voor omwonenden en bezoekers niet meer te zien geweest omdat het Laaperspark, zoals het heet, mede door toedoen van de scholieren uit de buurt, aan een versnelde vorm van afbraak was onderworpen. Alles wat er groeide en bloeide werd door de geadoreerde jeugd op zijn duurzaamheid beproefd en het fraaie metselwerk werd met hele brokstukken tegelijk afgebroken en in de vijver gedonderd.

In het water lag van lieverlee meer Dudok dan òp het land was blijven staan.

Maar ziet.

Inenen stond er een glanzende Mercedes in het gras. Een metselaar. En toen kwamen er tuinlieden. En honderden nieuwe rododendrons. Kolossale teermachines begonnen over de uitgetreden paden te manoeuvreren en lieten voor de walsen een dikke, zwarte mat achter (die met grind weer ouderwetsig grijs gemaakt zal worden).

Het gonsde van de werklust. Er werd geschoffeld, gesnoeid, gemetseld, geteerd, gehamerd en geïrrigeerd alsof Dudok uit de doden was opgestaan en als een veldheer vanaf zijn geliefkoosde heuvel zijn troepen overzag.

Het park onderging een verjongingskuur die omwonenden als een verrassing zullen hebben ervaren, want nu pas zag je wat de bouwmeester had bedoeld: een park, helder als een Toscaanse begraafplaats, een dodenakker waar niet alleen de levenden het voor het zeggen hebben, maar je ook stemmen uit het hiernamaals kunt horen.

Het ‘doodgezegde park’ werd met elke ingreep meer uit zijn grijze lethargie verheven.

Ik ben er nog niet overuit. Maar als ik mijn park van zulke opgewonden impressies deelgenoot maak, is het antwoord slechts een wijze glimlach (alsof het park, míjn park, zich pas door de herwonnen sfeer van gene zijde weer op zijn gemak is gaan voelen).

‘Kijk,’ zegt het rustig, ‘de aalscholvers zijn terug.’

 

 


WKtS
LEES VERDER


Uit de Volkskrant van 21 juni 1996.
Bijna tien jaar woonde ik in Hilversum, een dorp zonder ziel, maar met veel groen in de omgeving, en dankzij Willem Dudok ook tússen de huizen. Hij verfraaide zijn woonplaats met tal van huizen. Zijn stadhuis is van een internationale allure. Een lust voor het oog.