VEENHUIZEN IN 1823
Deel 4 – Naar Veenhuizen
Zwaar graan gegist tot bijtende genever,
bruin graan gebakken tot ruig roggebrood.
Aardappelen, dof, melig en nog rokend,
alles gehuld in walm van pijptabak. En haring.
CHRISTINE D’HAEN: WINTER IN HOLLAND.
Na de vondst van die foto (zie hieronder) denk ik tenminste iets te kunnen vertellen over deze familie, een willekeurige familie overigens, die zich maar in één opzicht van andere onderscheidt: het is de mijne.
Deze geschiedenis begint, zoals we hebben gezien, in Scharmer bij Slochteren wanneer daar in 1753 Harm Gerrits Kuipers geboren wordt.
Het weinige dat we officieel van hem weten is dat hij ‘boereknegt’ was in de tijd dat hij trouwde. Ook weten we dat hij op 9 november 1811 in Scharmer overleed. Hij werd 58 jaar oud.
HET GRAF VAN TEITJE HARKEMA EN HAREN ECHTGENOOT G.KUIPERS IN VEENHUIZEN
Korter en zakelijker kun je een leven niet samenvatten, maar is dat alles wat er van Harm rest?
Nee.
Hij verwekte ook negen kinderen.
Over hen komen we nog te spreken, maar ik wil eerst nog even stilstaan bij Harm zelf, een boerenknecht zoals de trouwakte vermeldt, maar wat betekent dat voor ons – in het licht van de geschiedenis?
Het leert ons in elk geval dat Harm geen ‘boer’ was, en dus geen eigen boerderij had, maar bij een boer werkte.
Een boer telde mee, toen, in de Groninger Ommelanden, maar een knecht nauwelijks, denk ik. Boeren hadden grond en vee en namen deel aan de algemene besluitvorming die formeel-juridisch in tal van overlegorganen – zoals de waterschappen of ‘zijlvesten’ – geregeld was. Een knecht was dan aan het werk.
Het leven van Harm veranderde nogal drastisch toen hij rond 1786 met Jantje Meeuwes Pesman trouwde, hij 33 jaar oud, zij elf jaar jonger.
Jantje was op 26 augustus 1764 in Harkstede geboren. Ze was een dochter van Meeuwes Zacharias Pesman en Trijntje Pieters, die tussen 1779 en 1782 overleed. Jantje heeft haar moeder dus al vroeg verloren. Zo lang ze nog thuis was, was ze alleen met haar vader.
Volgens dezelfde trouwakte waarin haar man ‘boereknegt’ wordt genoemd, is zij ‘kasteleinsche’, wat erop wijst dat ze in Harkstede een café of herberg dreef.
Waarschijnlijk was het de zaak van haar vader waar zij na het wegvallen van de vrouw des huizes de zaken als waardin moest regelen.
Kasteleinsche
WAPEN VAN DE FAMILIE PICCARDT RENGERS
Er waren in de dorpen Harkstede en Scharmer aan het eind van de achttiende eeuw verscheidene cafés, herbergen of logementen. Het waren behalve plaatsen ter ontspanning ook nuttige plekken voor de hele gemeenschap. Het was er op hoogtijdagen druk. Vergaderingen werden in deze cafés gehouden. Er werd in de Ommelanden veelvuldig vergaderd omdat er over bijna alle zaken betreffende de grond, het water en de inrichting van het land overlegd moest worden.
Ook namen de boeren, denk ik, na een bezoek aan de markt bijvoorbeeld, graag een pikketanussie onder het toeziend oog van de ‘kasteleinsche’ terwijl ze de plaatselijke politiek, de te verwachten oogst, de opbrengst van het veen en de weersvoorspelling voor de rest van het jaar met elkaar doornamen. Vast staat dat in zulke cafés ook de notaris kantoor hield.
Ik ga er – totdat het tegendeel is bewezen – vanuit dat Jantje dit café in het huwelijk met Harm inbracht. Dan ligt het voor de hand dat hij zijn jonge vrouw bij het werk ging helpen. Zeker als je weet dat ze nogal wat moederlijke plichten te vervullen kreeg.
Tegelijkertijd zal de voormalige ‘boereknegt’ – die later als ‘boer’ in de stukken voorkomt – zijn landarbeid trouw zijn gebleven en zullen er ook wat beesten zijn geweest, zoals op het platteland en lang zelfs in onze steden gebruikelijk was, waar heel wat huishoudens er een moestuin, een akkertje, een of meer koeien, wat kippen, konijnen en een varken op nahielden.
Stamppot
Het is verleidelijk om een uurtje of wat in de kroeg van Jantje en Harm door te brengen, er wat te nuttigen, eens rond te kijken en te praten met de waard en de waardin.
Op de dag dat ik er aanleg, is het druk. Ik ken het beeld van oude plaatjes, zo’n uitpuilende gelagkamer waar je de rook van de pijpen kunt snijden. Het ruikt er, behalve naar tabak, naar boer, naar vee, naar stal en mest. Er wordt door de mannen stevig ingenomen. Er is – op Jantje na – geen vrouw te zien. Kelkjes jenever worden in een teug geledigd en de kasteleinsche komt handen tekort om de pullen bier aan te dragen. Bier van de brouwerij in Harkstede, denk ik.
Het is er rumoerig, want die boeren hier, ik ken ze uit de verhalen, mogen dan urenlang hartgrondig kunnen zwijgen, als de tongen eenmaal los zijn, kunnen ze ook onstuitbaar ouwehoeren.
Mij zien ze niet. Ik ben als tijdreiziger onzichtbaar en kan ze dus schaamteloos afluisteren. Helaas versta ik geen woord van wat ze zeggen. Ze spreken de taal van hun streek, een soort Grunnings, neem ik aan, dat voor mij louter klank is, muziek. Het heeft geen betekenis. Voor mij, voor hen zijn de gespreksonderwerpen van levensbelang, aan de rooie koppen te zien.
De stemmen worden allengs luider en luider. Niemand is van plan een blad voor de mond te nemen. Alleen Harm zwijgt en tapt. Zijn vrouw verdwijnt soms met gezwinde spoed naar achteren. Ik denk om haar kookpotten te inspecteren. Straks zal ze dampende pannen stamppot naar binnen dragen en zal de hongerig makende geur van spek en worst de uitwaseming van jajem, bier, zweet en stront in de benauwde ruimte verdrijven.
Ik zie het aan, geniet, ben terug in een wereld die ik niet ken, maar ook weer wel, zo lijkt het op wat ik als stads knaapje beleefde in de jaren vijftig van de vorige eeuw in dorpen als Achterveld, Hamersveld, Barneveld of Hoogland bij Amersfoort waar ik als beginnend krantenverslaggever openbare samenkomsten in het dorpscafé moest bijwonen.
Tot ver na de Tweede Wereldoorlog bleef het leven op het land in alle delen van Nederland nagenoeg hetzelfde. De tijd bewoog er in kalm tempo met de aarde en de seizoenen mee, totdat de technologie er met haar nieuwe transportmiddelen, landbouwwerktuigen en ruilverkaveling de rust kwam verstoren en overtollige stedelingen er hun truttige woninkjes betrokken.
Gerrit
Het is er vol, in café Pesman in Scharmer. Ik zie de bierpomp – had je die toen al? – de bierpullen van Scharmer aardewerk, de donkere, gesausde wanden, de lemen vloer en terwijl ik wat beschroomd om mij heen kijk, hoor ik plotseling kinderstemmen boven het gebrom en geroep van de stamgasten uit.
Een jongetje in korte broek, op kousenvoeten, de pet schuin op het lange blonde haar komt de gelagkamer binnen. Harm en Jantje, bedenk ik, mogen dan hun handen vol hebben aan het werk in het café, de voortplanting vraagt ook om regelmatig onderhoud – noodzakelijk voor de instandhouding van een familie.
Ik roep het jongetje. Hij is de enige die mij ziet. Geen wonder. Kinderen zien wat volwassenen allang niet meer zien. Ik schat hem een jaar of tien. Verlegen komt hij dichterbij en neemt zijn pet af. Dan geef ik hem een hand en vraag: “Hoe heet je?’
‘Gerrit,’ zegt hij.
Ik wist het, ik wist dat het Gerrit was, Gerrit, Gerrit Harms, Gerrit de zoon van Harm, het tweede kind van Harm en Jantje. Hij werd op 20 februari 1787 of 1789 geboren als broer van Trijntje, de oudste, die op 22 maart 1786 ter wereld kwam, het jaar waarin Harm en Jantje trouwden.
Op hetzelfde moment dat ik dit bedenk, gaat door me heen dat Jantje vermoedelijk al zwanger was toen ze trouwde. Misschien dwong die zwangerschap het huwelijk zelfs wel af. Het verbaast mij niet. Het was op het platteland tot ver in de twintigste eeuw heel normaal dat de vrouw eerst zwanger werd en dan pas trouwde. Het ging niet om het huwelijk, het ging om het bewijs van haar vruchtbaarheid, om de voorplanting, om kinderen, nog steeds trouwens, als je eigentijdse oma’s uit hun dak ziet gaan, ja, zo heet dat tegenwoordig, bij de aankondiging van een geboorte.
Stamboom
Het dwaze idee van een stamboom was, denk ik, toen nog geen gesunkenes Kulturgut. Voorouders had je in die dagen alleen als je van adel was. Soms gingen ze terug tot Adam en Eva. Hoe ouder de familie, des te belangrijker was jezelf. Het gíng ook alleen om die familie. De negentiende-eeuwse bourgeoisie – die in alle opzichten de kwijnende adel imiteerde – overgoot het idee met een schuimende saus van romantiek om de platvloerse werkelijkheid maar zoveel mogelijk te verhullen. Niet het geluk van twee geliefden telde, maar geld, bezit, macht én nazaten, voor wie in de wieg al een vooraanstaande positie én een huwelijk werden geregeld.
Maar hier in Scharmer, in mijn boerenfamilie, was de liefde nog puur natuur, toch?
Harm zal er zich het hoofd niet over gebroken hebben. Om de twee of drie jaar, weten wij, trok hij zijn zondagse pak aan om dominee te verwittigen dat er weer een doop geregeld moest worden. Van een geboorteaangifte bij de overheid was nog geen sprake. Die werd pas verplicht toen de Fransen het in ons land voor het zeggen kregen en er ‘gemeenten’ ontstonden, met een eigen bestuur en een eigen administratie, en dorpen, zoals Harkstede en Slochteren, werden samengevoegd. Het Franse gezag wilde de boel graag overzichtelijk hebben.
Wie zich vandaag de dag druk maakt om het verzamelen van persoonlijke gegevens langs digitale weg, moet zich eens verdiepen in de mate waarin het Romeinse Rijk, het Heilige Roomse Rijk onder Karel de Grote, de Franse absolutistische vorsten en ten slotte Hitler met steun van de Pruisische bureaucratie te werk gingen om hun burgers te kunnen controleren. Big Brother is ouder dan George Orwell, al heeft die auteur als geen ander het verraderlijke karakter van het gezag doorzien.
In totaal negen keer mochten Harm en Jantje een nieuw kind in de registers laten bijschrijven en pas bij de geboorte van het vijfde kind – Jantje geheten, net als haar moeder – blijkt Harm van beroep te zijn veranderd. Dan is hij kastelein.
Het kan zijn dat in die tijd, rond 1794, Jantjes vader, Meeuwes Zacharias Pesman overleed en Harm het werk van zijn schoonvader erbij kreeg. Maar omdat we niet weten wanneer de oude baas de laatste adem uitblies, is dit een gok.
Kroegbaas
Een kroegbaas, of mooier gezegd: een kastelein als voorvader – het had slechter gekund, al moet je een eventuele genetische invloed niet uitsluiten. Maar niet iedere kroegbaas is een zuiplap.
Veel ruimte voor vertier, laat staan ontspanning, was er niet voor de jonggehuwden. De herberg met alles erop en eraan eiste veel tijd op. En dan nog al die kinderen. Nadat in 1786 Trijntje geboren was, volgden ze elkaar met grote regelmaat op: in 1787 Gerrit, dan in 1789 Margijn (of Margien, Margje), in 1791 Hiltje, in 1794 het al genoemde Jantje, in 1797 Fennegijn (Fennechien), in 1799 Meeuwes, in 1802 Jan en tenslotte in 1806 Hendrikje.
We kunnen ons er een voorstelling van maken. Elke geboorte was weer een feest, blijdschap om het kind dat gezond ter wereld kwam – wat destijds meer uitzondering dan regel was. Maar veel weten we er niet van. Van de kinderen weten we alleen maar wanneer ze geboren en wanneer ze gestorven zijn, en met wie ze getrouwd waren. Alleen aan die paar data danken ze hun uiterst bescheiden plaatsje in de geschiedenis.
Niettemin kunnen zelfs die paar data ons al iets vertellen, bijna een heel verhaal.
Over Gerrit komen we nog te spreken, maar neem nu die Trijntje, de oudste, van wie vermoedelijk al bij haar geboorte vaststond dat ze in de voetsporen van haar moeder zou treden.
Trijntje werd vernoemd naar haar oma, Trijntje Pieters, die leefde van 1733 tot 1768 en dus al achttien jaar onder de groene zoden lag toen Trijntje ter wereld kwam. Over de vroege jeugd van Trijntje is ons niets bekend. Ook hoe ze opgroeide onttrekt zich aan onze waarneming. Trijntje doet pas weer van zich spreken als ze de aanvallige leeftijd van twintig jaar heeft bereikt en – op 20 juli 1806 – met Barteld Klasens Klunder, een veenboer, in het huwelijk treedt, die dan al veertig is.
Trijntje was niet de eerste vrouw van Barteld Klasens. Barteld was een weduwnaar. Hij was getrouwd geweest met Hendrikje Kramer, met wie hij drie kinderen kreeg.
Je vraagt je af hoe Jantje het leeftijdverschil tussen haar dochter en Barteld heeft ondergaan. Moeder was maar twee jaar ouder dan haar schoonzoon die haar in één keer drie ‘kleinkinderen’ schonk. Ze kon niet weten dat haar dochter het gezin met die drie stiefkinderen met acht eigen kinderen zou uitbreiden. Toen Barteld twaalf jaar later, in 1818, op 52-jarige leeftijd overleed, bleven Trijntje en oma met in totaal elf kinderen achter.
Zie voor de andere delen
dit overzicht