Logboek maart 2020

 

 

 

 

 

 

31 MAART  Ik leed al aan de kandidaatsziekte voordat ik het woord kende. Pas nadat ik Belcampo had leren kennen, wiens raadselachtige verhalen ik prachtig vond, begreep ik wat ik had. Belcampo was studentenarts in Groningen. Hij had de kandidaatsziekte bij aankomende medici gediagnosticeerd. Elke ziekte waarvan ze hoorden, hadden zij ook. Een blindedarmontsteking? Hadden zij ook. Een maagkwaal? Hadden zij ook. Nierstenen, man, praat me er niet van. Aan Belcampo de taak om de jonge dokters van deze kwaal te genezen. Ik had een van hen kunnen zijn. Ik hoefde maar een medische encyclopedie op te slaan, of ik hoorde de ziekenwagen al aankomen. Bij het minste en geringste pijntje zag ik Magere Hein in het verschiet. Ik heb me er in de loop van de tijd enigszins van kunnen bevrijden, maar nu corona wereldwijd oudere en kwetsbare mensen naar het leven staat, steekt de ziekte weer angstaanjagend de kop op. Elke dag zie ik meer spoken, vooral des nachts als ik in dromenland door groene weiden hoor te dwalen. Ik heb de koortsthermometer voortdurend binnen handbereik. IC, dat acroniem alleen al, hoe klinisch en levensreddend het ook klinkt, voor mij is het de hel. Hypochondrie is niks voor realisten, ik weet het. ‘Het is altijd donderen met die hypochonderen’. Maar voor mij is zo’n ingebeelde ziekte, zeker in deze tijd, soms nog steeds reëler dan de werkelijkheid. Wat te doen? Bezweer je angst. Hoe? Ja, hoe anders dan met woorden. Praat erover. Lucht je gemoed. Maar, let wel, woorden zijn géén medicijn. Ze kunnen de kwaal verergeren. Mochten virologen er ooit in slagen het virus te domesticeren, dan zullen we nog steeds dat woord horen, corona, en we zullen het weer benauwd krijgen. Kwakzalvers weten wat ik bedoel. De media ook.

 

 

 

30 MAART  We hadden al die hinderlijk aanwezige Overbekende Nederlanders en daar komen nu de influencers bij. Het wordt druk in de publieke arena waar zulke lieden hun ellebogen beurs stoten in de strijd om de opperste aandacht. Kijk mij eens. Er ontstaat op de golven van de digitale vooruitgang een nieuwe klasse, of misschien moet ik zeggen, een nieuw soort. Rattenvangers met een duizelingwekkende invloed op het gedrag van miljoenen bète ‘volgers’. Voor een historicus rijst de vraag of dit een nieuwe fase is in de industriële ontwikkeling die Europa ingrijpend veranderde. Na het ambacht (de burger) en de industrie (de kapitalist) de sociale media. Onderschat ze niet.

 

 

 

29 MAART  Mocht iemand in zijn fysieke opsluiting naar de ruimte snakken die een boek hem kan schenken, dan kan ik  hem of haar Zwarte Schuur van Oek de Jong van harte aanbevelen. Ik heb het uit. Ben zeer onder de indruk en zou de roman graag persoonlijk aan geïnteresseerden ter hand stellen, maar helaas… Voordat je het weet, heb je iemand besmet. Veiliger is een bezoek aan de boekwinkel. Zelf loop ik dezer dagen weer wat vaker bij Van Rossum binnen. Ik heb ouwe boeken genoeg, maar Van Rossum verkoopt verse waar, literatuur die smaakt naar… ouwe boeken. Ik hoop dat de winkel het redt. De tijdloosheid van een boek kan je met de dagelijkse sleur verzoenen, juist als de zon even niet schijnt.

 

 

 

29 MAART  Peter van Bueren had zijn dood zelf aangekondigd. In de Volksknar schreef hij dat hij nog twee weken te leven had. Dat was veel, want vier jaar daarvoor had hij te horen gekregen dat hem nog maar een paar dagen vergund waren. Van Bueren liet zich niet zo gemakkelijk aan de kant zetten. Ik weet het, want ik heb jaren met hem op de kunstredactie van de Volkskrant gewerkt. Dat ging goed. Ik had zelfs het idee dat we elkaar mochten. Totdat ik chef van de kunstredactie werd. Toen bleek dat er met Peter niet te werken viel. Als je hem zijn gang liet gaan, was er niets aan de hand, maar o wee als je hem iets vroeg of kritiek had. Naarmate het aandeel van de kunst in de Volkskrant toenam, meer pagina’s, meer mensen, namen ook de onderlinge spanningen toe, niet alleen met Peter maar ook met andere gespecialiseerde redacteuren die nu niet langer alleen hun eigen hokje dienden te vullen, maar ook een bijdrage aan het geheel van de kunst in de krant moesten leveren. Peter had daar geen boodschap aan. Hij had lak aan kunst. Alleen film telde. Hij was monomaan filmgek en trok in die hoedanigheid andere filmgekken aan als de leider van een sekte. Het kwam tussen hem en de kunstredactie niet meer goed. Des te beter verging het hem buiten de deur. Daar vond hij een man aan wie hij zich onvoorwaardelijk kon overgeven: Huub Bals, de vleesgeworden filmliefde, zoals ik hem ooit heb genoemd. Bals ontbrak tot mijn verbazing in alle necrologieën van Peter die ik las. De belangstelling van Peter voor films die niet in Europa of Hollywood  gemaakt waren, kwam rechtstreeks van Huub Bals die van stond af aan – nog in Utrecht, waar hij met de Cinémanifestatie begon – de wereld van de film in de meest brede zin ontsloot. Ik stond erbij en keek ernaar. Ik werkte in die dagen als student voor Bals, die op dezelfde middelbare school had gezeten als ik, het Utrechtse Sint Bonifacius-lyceum. Peter van Bueren was vanaf 1980 mijn collega en soms bijna een vriend – totdat hij mij de wacht aanzegde omdat hij vond dat ik niet de baas moest spelen. Introvert, gevoelig en slim als hij was, wist Peter zich te handhaven door zich tegen welke autoriteit dan ook te verzetten. De werkelijkheid waarin voor hem te leven viel, was de film. Daar ging híj over en niemand anders. Des te merkwaardiger dat hij Huub Bals als een hondje volgde.

       

 

26 MAART Mis ik iets, in mijn vrijwillige quarantaine? Laat ik beginnen met te zeggen dat ik nog steeds heel veel heb, al vijftig jaar een vrouw die een roman waard is, een buurt zoals je er in Amsterdam geen tweede vindt, twee zoons, een schoondochter, twee kleinkinderen, een fiets die me tot ver buiten de stad voert, een paar wandelschoenen die niet stuk te krijgen zijn, een computer waaraan ik elke dag werk, en een snoeischaar waarmee ik zojuist mijn rozen hardhandig te lijf ben gegaan. Het meest mis ik mijn kleinste kleinzoon Micha die dit jaar naar de middelbare school gaat. Het is het einde van een langdurige verbintenis. Elke woensdag was hij bij ons, twaalf jaar lang. Zes jaar  lang haalden we hem ’s middags uit school om hem na een stevige lunch naar de Pirates te brengen waar hij zich onder de goedkeurende blik van ‘ome’ Loek Loevendie – de broer van Theo – al vroeg ontpopte als een talentvolle honkballer. Ook de oudste kleinzoon, Jonathan, die dit jaar naar de laatste klas van het Sint Ignatius Gymnasium gaat, mis ik vreselijk, maar ánders, omdat hij alweer zes jaar in zijn eigen wiskundig en natuurkundig universum verblijft waar de wijze raad van opa en oma nauwelijks telt – hoewel hij met de laatste graag zijn geestdrift voor de muziek deelt. We hadden ons voorgenomen naar Terschelling te gaan, ging niet door. Vervolgens zouden we naar Zwitserland. Gaat vermoedelijk ook niet door en de reis die we in het najaar met de trein door Schotland zouden maken is op dit moment hoogst onzeker. Erg? Ja. Maar erger is het verbod op handelingen en gevoelens die in dagelijkse rituelen vervat zijn, naar de film achter het Leidseplein of in Eye, uit eten in de stad, vooral onze eigen buurtchinees, de Kleine Zaal van het Concertgebouw. Ervoor in de plaats komen boeken, filmklassiekers, misdaadseries, platen, de radio, jammer genoeg geen nieuwe Podium Witteman meer met Floris, Mike en Fuse, en de digitale contacten met familieleden, vrienden, buren, collega’s en bekenden. Die laatste – technologisch gesproken een zegen in deze tijd van onthouding – blijken nog het waardevolst. Je weet weer waar het om gaat. Je bespeurt belangstelling voor elkaars lot. Vroeger heette dat, geloof ik, liefde.

 

 

 

24 MAART  Toen ik nog uitgever van de Basisboeken was, in de jaren zeventig van de twintigste eeuw, in Baarn bij Ambo, hadden we het er weleens over dat er in tijden van tegenspoed zoveel meer gelezen wordt dan wanneer het iedereen voor de wind gaat. Als de mensen het naar hun zin hebben, zei mijn baas Herman Pijfers, zitten ze niet op boeken te wachten. Als het slecht gaat wél. Hij had, net als ik, de Tweede Wereldoorlog nog meegemaakt. Dan gaan ze ook weer bidden en naar de kerk, benadrukte Herman zijn standpunt. Het lijkt erop dat we iets dergelijks in deze tijd weer meemaken. Over bidden en de kerk hoor ik weinig – de kerkgang is trouwens van hogerhand verboden – maar het valt me op dat het wel meer over boeken gaat. In de eigen kring, maar vooral ook in de media. De Pest van Albert Camus komt opvallend vaak langs, maar ook De stad der blinden van José Saramago waarover Jeroen Dijsselbloem opgetogen vertelde in De Wereld Draait Door. Het was een naargeestig boek, zei hij, over dat virus dat iedereen blind maakte, maar hij had het in één adem uitgelezen. Dijsselbloem leek me tot de gelukkigen te behoren die aan corona de ontdekking te danken hebben dat achter de rotzooi die aan de lopende band door uitgevers wordt gepubliceerd en als hoogst actueel in de media wordt aanbevolen, heel andere boeken schuilgaan, boeken die de tand des tijds in stille afzondering hebben doorstaan. In de Volkskrant verraste mij de columnist Erdal Balci door het onverantwoorde gedrag van buitenshuis rondscharrelende oudjes, zoals ik, te koppelen aan de lotgevallen van de socioloog Max Weber die met zijn studie over het kapitalisme en de protestantse ethiek baanbrekend werk had verricht, voordat hij aan de Spaanse griep ten onder ging. Goed dat zijn naam weer eens valt, dacht ik. Voor mij is hij nooit niet actueel geweest. In 1980 heb ik nog een bundel opstellen van hem uitgegeven die door prof. dr. H.P.M. Goddijn bijeengebracht waren. Goddijn vond, net als ik, dat aankomende intellectuelen met dit werk in aanraking moesten komen. In 1999 publiceerde Wouter van Oorschot het proefschrift van Patrick Dassen over Weber: De onttovering van de wereld. De eerste zin van de flaptekst luidde: ‘Het werk van de socioloog  Max Weber is actueler dan ooit.’

 

 

 

22 MAART  Al dagen ontvang ik van buren, vrienden en bekenden het verzoek om per email een gedicht op te sturen. Zo rijgen we gezamenlijk een poëtische ketting. Na het eerste bericht aarzelde ik, na het tweede ook, maar minder, omdat ik te horen kreeg dat ik ook gedichten van mezelf mocht inzenden, maar na de vijfde keer had ik door dat eenzelfde mij onbekende instantie deze vorm van vrijetijdsbesteding aan het organiseren was. Toen haakte ik af. Poëzie is er niet om de tijd te doden. Poëzie is ook niets voor groepen, vind ik. Het is evenmin een gezelschapsspel en nee… ho…, ho.., ho.., het is zeker geen vorm van religie waartoe de bange mens in tijden van nood zijn toevlucht neemt. Poëzie is ademhalen, of misschien je ontlasten, ook als je niet voldoende wc-papier in huis hebt. Je móet. Tja. Intussen vraag ik me af wie of wat toch dit kwaadaardige coronavirus met een dichterlijk woord wil beteugelen. God zelf kan het niet zijn. Die mijdt ons al een poosje in z’n totale lockdown. De devil in disguise?

 

 

 

20 MAART  Jacques de Jong van de Volksknar – het blad ván en vóór oud-medewerkers van de Volkskrant – vraagt zijn bejaarde collega’s te vertellen hoe hun quarantaine verloopt. Ik schrijf, ik lees, ik laat bloed prikken, doe boodschappen en mail – meer dan ooit – met vrienden en geliefden. Maar het allerbelangrijkste is mijn geveltuin. In de schrille voorjaarskou begiet ik de stadsaarde – waarvoor ik heel veel erfpacht betaal – de kuipplanten en de bloemen in hun veelkleurige potten en beleef het wonder van de bloei. Het is poëzie, of anders wel muziek. Pure magie. (VOLKSKNAR, nr. 335)

 

 

 

19 MAART  Vanmorgen fietste ik langs de Zuidas in Amsterdam naar het ziekenhuis van de Vrije Universiteit. Ik moest bloed laten prikken. Zo onaards stil had ik het op deze plek, de drukste plek van Nederland, nog niet beleefd. Zelfs niet op een ijzige winterochtend. Ik raakte bevangen door een gevoel van lang geleden toen ik de film On the Beach van Stanley Kramer zag met de muziek van Waltzing Matilda. Dat was in 1959. Atoombommen hadden een eind gemaakt aan alle leven op aarde. Een paar mannen op een onderzeeër hadden de apocalyps doorstaan. Ze voeren de wereld over om te ontdekken of er ergens nog lotgenoten over waren. Huiveringwekkend. Troost voor mij, ter controle geprikt, op de weg terug naar mijn vrijwillige quarantaine, was de aanblik van een peloton hoveniers die bij de Zuidas stukken braakliggende grond tussen de uitgestorven kantoorkolossen aan het beplanten waren. Het leven ging door. Als er ooit een einde komt aan dit ondermaanse, dacht ik, zal iemand zich misschien de dichtregels van T.S.Eliot herinneren – waarmee ook de film van Stanley Kramer eindigt. This is the way the world ends, not with a bang but a whimper. Ineens drong de ernst van de corona-crisis tot me door.

 

 

 

17 MAART  Nu is er alleen nog maar Corona. Scholen, cafés, restaurants, schouwburgen, concertzalen en voetbalstadions zijn dicht. In de supermarkt rooft het volk wat van zijn gading is. Vooral wc-papier. De schappen zijn leeg, De minister-president richt zich op radio en televisie rechtstreeks tot de natie en houdt 17 miljoen landgenoten voor wat ze moeten doen, en vooral niet moeten doen, om het Chinese virus te overleven. Zelf neem ik voor het eerst koorts op. Ik ril, maar vanuit mijn kamer zie ik in vrijwillige quarantaine de amandelboom in mijn geveltuin bloeien. Amsterdam neemt trekken aan van heel, heel vroeger, toen geluk nog heel gewoon was. Voorbij was de oorlog die miljoenen onschuldigen het leven had gekost. Zijn we nu even machteloos als toen? Wat is het verschil? De angst? Vieren we op 5 mei de bevrijding?

 

 

 

 

12 MAART Omdat niemand meer weet hoe het zit, ik ook niet, vinden we maar. Wat vind je van Baudet en zijn rechtszaak? Wat vind je van Weinstein en zijn rechtszaak? Ik weet het niet. Ik weet alleen dat rechtszaken heel ingewikkeld zijn, lastig samen te vatten en lastig te begrijpen. Wie heeft er gelijk? Kijk naar De Rijdende Rechter en je ziet hoe moeilijk de rechtspraak is, zelfs op dit huis-, tuin- en keukenformaat. Ook de meest klunzige burenruzie is meestal een niet te ontwarren kluwen. Maar ja, over iemand als Weinstein is iedereen het wel eens. Die is zo schuldig als de pest. Iedereen weet dat, dus waarom jij niet, lafaard. Ben je soms óók een seksist? Verwarrend. In de Volkskrant lees ik de ene dag een voortreffelijke analyse van de gewezen powerfeministe Heleen Mees die zegt: kijk ook eens naar de dames die hun baas aan de schandpaal nagelden, maar het met hem bléven doen, ook lang nadat de handelingen waarvan ze de filmbons beschuldigden, hadden plaatsgevonden. De volgende dag krijg ik – in dezelfde krant – een heel ander verhaal te horen. Sheila Sitalsing, die ik ken als een terzakekundige, geestige en heel betrokken columnist, gooit alle remmen los in een genadeloze veroordeling van de filmproducer, die los van alle verdiensten waarop hij kan bogen een viezerik is, niet zomaar een viezerik, maar ook nog eens een ouwe viezerik – de man is 67. Weinstein is veroordeeld. Hij is door de rechter schuldig bevonden en krijgt zijn straf. Is dat niet genoeg? Nee, het volksgericht dat de man al bij voorbaat – zonder vorm van proces – had willen lynchen, is nog niet uitgewerkt. Aan een volksgericht ligt niet de ratio of het recht ten grondslag, maar het gevoel, tegenwoordig meestentijds aangeduid met ‘het onderbuikgevoel’. Het is het gevoel dat geloof of ideologieën hun aanhangers voorschrijven. Zo móet je je voelen – én gedragen. De ideologie die het hoofd van Weinstein eiste, is het feminisme, anders gezegd, me too. Me too kan ik niet beoordelen. Ik ben in Nederland geboren en opgegroeid, een volkomen andere cultuur, zeker als het om de verhouding tussen man en vrouw gaat. Ik ken de Amerikaanse seksuele frustratie niet, wél de pornografie waarin dat land wereldwijd grossiert. Ik ken de Amerikaanse cultuur vooral uit boeken en films – en popsongs – die er nooit enig misverstand over hebben laten bestaan dat wat wij denken dat Amerikanen doen en vinden, sommige Amerikanen in elk geval niet doen en niet vinden. We noemen dat beschaving. Een verlichte levenshouding. Al doet Trump er alles aan om dat te verhullen. Dat Sitalsing zich voegt naar me too, verbaast me niet. Wél de manier waarop. Er spreekt een vooringenomenheid uit die het feminisme kenmerkt. In de kern is de man schuldig. Altijd. Per definitie. Die houding ondergraaft elk idee van recht en rechtvaardigheid voor iedereen. Maar, zou ik willen opmerken, we hebben niets anders recht en rechtvaardigheid. Bij ontstentenis van een breed gedeelde moraal hebben we alleen de rechtspraak om kwaad te beoordelen en te straffen. Juist bij misdaden die ieders bloed doen koken. Het werd nooit zo ondubbelzinnig aangetoond als in Neurenberg toen daar in 1946 24 trawanten van Hitler terecht stonden. De grootste schurken van de twintigste eeuw! De Britten wilden ze meteen afknallen, maar de hoofdaanklager – een Amerikaan, Robert Houghwout Jackson, die géén rechten had gestudeerd – vocht voor een proces. Hij won en daarmee werden wraak en vergelding – het lynchen – ondergeschikt gemaakt aan het récht dat ook de grootste misdadigers hun menselijke waardigheid niet ontneemt. De processen van Neurenberg legden de grondslag voor het internationale strafrecht dat tot die tijd niet bestond. [De afbeelding is ‘Gerechtigheid als naakte vrouw met zwaard en weegschaal’ van Lucas Cranach de Oude uit 1537]

 

 

 

7  MAART  Özcan Okyal schonk boekenkopers een essay dat als een gegeven paard in de bek werd gekeken. Iedereen op tilt. Wat een verontwaardiging, zeg. Öz spaarde de elite niet, nee jij bent zelf elite, kaatste de elite terug, want de elite is gek op de jij-bak.
Is hij zelf elite, onze Öz? Nee, hij is kapper. Op de televisie zag ik hem Rob Jetten knippen en scheren. Die knapte er mooi van op. Maar wat Öz, druk in de weer als hij was, niet zag, maar ik wél, was dat er bij hem weldra niets meer te knippen valt. Binnen een jaar is hij net zo kaal als Lodewijk Asscher. Lastig, lijkt me, als je je werk in het openbaar doet. Als je bijvoorbeeld politicus of Overbekende Nederlander bent. Of beide.
De gedreven sociaal-democraat Joop den Uyl ontleende aan zijn kaalhoofdigheid nog het intellectuele imago dat De Telegraaf zo tegen de haren in streek. Maar dat waren andere tijden. Toen Van Agt met zijn rooms-katholieke wijwaterkapsel Den Uyl begon te dwarsbomen, ging de rode voorman – met Ed van Thijn – al snel door de knieën.
Sindsdien is kaalhoofdigheid – in de politiek – een probleem. Zie hoe Poetin, Erdogan en Netanyahu, benarde heersers met akelig weinig haar, jaloers opkijken naar Donald Trump die met zijn kunstige haartooi in Nederland zelfs op Wilders en Baudet indruk maakt.
Kaalheid was in de ogen van de elite altijd al een taboe, iets voor sukkels en losers. Het is een gebrék en de elite heeft geen gebrek, althans niet zichtbaar. De elite is ook niet gevoelig voor mode. Zij verafschuwt mode. Voor de elite moet alles bij het oude blijven. De elite zal dan ook nooit doen wat voetballers en vooral voetbaltrainers tegenwoordig doen: laten zien hoe glanzend kaal ze zijn.
Maar wat heeft dit met Öz en de literatuur te maken? De vraag is of een schrijver kaal kan zijn en het antwoord is ‘nee’. Nee, ja, sorry hoor, maar dat kan echt niet, tenzij je natuurlijk hoog boven alle middelmatigheid uittorent, en schrijft zoals… eh.. hoe heet hij ook alweer, die grote, kale man, die dat prachtige boek schreef over…eh… ging dat niet over een oudere intellectueel die het bed deelde met een klein meisje, een soort Polanski? Hij had iets met vlinders.
Nee, heren, Öz, als jullie het in de publieke arena van de volksliefde moeten hebben, en geen voetballer of groot schrijver zijn, dan zullen jullie – net als al die schrijvende vrouwen van tegenwoordig – haar moeten hebben, veel haar. Heb je dat niet, dan zul je je toevlucht moeten nemen tot een pruik, Öz, of net als Dick Advocaat je schaamhaar op je schedel moeten laten implanteren. Of je wordt – dat kan ook – gewoon een grote, kale schrijver.

 

 

6 MAART  Ik ben nog aan het bekomen van de klap die het Corona-virus links en rechts heeft uitgedeeld – en nóg steeds uitdeelt trouwens –  of ik krijg alweer een nieuwe dreun te verwerken. ‘In Amsterdam worden op de Bloemenmarkt meer souvenirs verkocht dan bloemen,’ lees ik in de Volkskrant. Ik schrik me dood. Is het nu dan zo ver? Al jaren houd ik mijn hart vast voor dat ooit zo fleurige plekje bij de Munt. Had ik de gemeente moeten waarschuwen? Had ik de gemeente een mora moeten sturen, een melding openbare ruimte Amsterdam waarmee ingezetenen de noodklok kunnen luiden? Nee, want de gemeente wist ervan. Ze heeft zélf opdracht gegeven voor een onderzoek. In oktober meldden mysterieshoppers van de Bulb Quality Support dat er van de 1.364 tulpen die op de Bloemenmarkt verkocht werden, slechts 1 procent tot bloei was gekomen. Slechts één procent. De Amsterdamse Bloemenmarkt bleek geen bloemenmarkt te zijn, maar een tourist trap. Een tourist trap. Gotsammekrakepitte. in Amsterdam. Hoe nu verder?

 

 

6 MAART  Waarom heb ik toch zo’n hekel aan medemensen die zeggen Donald Trump te bewonderen? De gevoelens die in me opwellen, grenzen aan haat, maar dat wil ik niet, ik wil niet haten. Wie wil dat nou? Nee, ik laat me niet provoceren. Ik probeer te begrijpen waarom een schrijver als Leon de Winter aan de vooravond van het Boekenbal in het openbaar de president van Amerika zijn liefde moet verklaren. Een dwarsligger. Een dwarsligger? De machtigste man van de wereld? Ik heb na dit optreden nog net geen hekel aan Leon de Winter, maar mijn achting voor hem als denker, politiek filosoof, intellectueel, echtgenoot of vader is er niet groter op geworden is. De vraag is of ik nu ook zijn bestsellers minder waardeer. Nee, want ik weet dat je man en paard moet scheiden. Ik ken een paar heel grote schrijvers die niet deugden. Misschien vond ik de boeken van de Winter altijd al overschat. Ik zou in zo’n Boekenweek vol rebellen en dwarsdenkers – ja, hoe verzin je het? – weleens iets over dat werk van de Winter willen lezen, maar nee, daar gaat het in de media niet over. Daar gaat het over de televisiebekendheid van de schrijver. Boeken voegen daar alleen iets aan toe als er exorbitante aantallen verkocht worden. Daarom wenst de boekverkoper je de hele week veel leesplezier.

 

ZIE OOK APRIL
ZIE OOK FEBRUARI