Logboek juni 2021

TERUG NAAR DE VOORPAGINA

 

Sport

Onze oude keeper Maarten Stekelenburg moest tegen Tjechië tweemaal de Euforia – ja, zo heet hij, die lelijke bal – uit het net halen. Nederland kon met zijn plasje naar de dokter. Ineens kwam alle aandacht voor Oranje – met een hoofdletter – in een schril en in Amsterdam zelfs onweersachtig licht te staan. Ik neem de voetballers niets kwalijk. Zij deden hun best, vooral Denzel Dumfries, maar wat heeft al die uitzinnige aandacht van radio, televisie en kranten – met uiteraard heel veel volslagen stompzinnige reclame – ons uiteindelijk opgeleverd? Is het onze medemensen van de lhbti in Boedapest ten goede gekomen? Nee. Orbán lacht in zijn vuistje. Is het de sport ten goede gekomen? Nee. Alle aandacht heeft vooral het achterlijke nationalisme van de Uefa weer even krachtig opgepookt om tot ver voorbij de komende verkiezingen in een verdere verrechtsing van de volksmassa’s door te zieken. Alleen de media, de commercie en de voetbalbobo’s profiteerden, terwijl zoveel mensen in je omgeving heel graag ándere sporten zouden willen meebeleven, maar  vergeet het zolang de media gemakzuchtig aan de leiband van de organiserende sportinstanties blijven lopen. Het gaat hun – en die instanties – niet om de spórt, maar om steeds meer kijkers en kopers. Om geld. Daarvoor mogen wij, stemloze individuen, op een mensonterende manier tot statistische aantallen worden gereduceerd. We zijn data. Terwijl in steeds hoger tempo uit beeld verdwijnt hoe mooi en ja, ook hoe stichtend sport kan zijn als de homo ludens zijn krachtmetingen als spel ervaart en niet als oorlog. 
2 8  J U N I

 

Eenheid en euforie

Ik kijk nog steeds. Ik kan het niet laten. Voetbal was na de Tweede Wereldoorlog voor ons hét vertier toen we weliswaar het vege lijf hadden gered, maar niets bezaten. Geen bal. We trapten tegen een prop papier die we met de rode ringen van moeders weckflessen rond hadden gemaakt. Op een blinde muur tekenden we met een potscherf een doel. Toen we ons wat verder uit de buurt waagden – er nog steeds niet helemaal zeker van dat we bevrijd waren – speelden we in de weilanden aan de rand van de stad met een ‘drietje’, het hoogst bereikbare, voordat we aan een ‘viertje’ of een échte bal toe waren, een volwassen ‘vijf’, die bij avondwedstrijden in het stadion als een lichtflits de donkere avond kliefde. Later zouden wij daar ook mee voetballen. Later. Veel in onze jeugd droeg het stempel ‘later’. Zoveel jaar later zijn we allemaal rijk – mijn buurjongetje toont me achteloos de vijf gloednieuwe ballen die hij bij gelegenheid van het Europees Kampioenschap van vader en moeder, opa’s en oma’s en ooms en tantes gekregen heeft – en is voetbal geen jongensspel meer, maar de winstgevende handel van een multinational die met zijn algoritmen groot en klein, oud en jong, zwart en wit, vrouw en man en alles daartussenin aan de beeldbuis gekluisterd houdt en de high-tech stadions in kermissen verandert. Het gaat om geld, om veel geld, om héél veel geld, om nóg meer geld, we weten het, maar hoe zit met die bal? Is hij nog steeds dat begeerde voorwerp waar alles om draait? Nou en of! Het is deze zomer zelfs de opvallendste bal die ik ooit op een groot toernooi heb zien rollen. Hij heeft ook een naam, die bal, Uniforia heet hij, een naam die door de marketing van Adidas is bedacht en staat voor ‘eenheid’ en ‘euforie’. Hoe verzin je het? De waarheid is dat die Uniforia geen voetbal is, maar een postmodern bijeengeknutselde kunststofknikker die even onnatuurlijk oogt als de kankerverwekkende polyethyleenvelden waarop voetbalhotemetoten hun getatoeëerde miljonairs laten spelen, goedkoper dan op zo’n gekortwiekte grasmat die je als speler met zijn frisse geur nieuwe kracht kon geven na een gemene tackel. Geld prefereert nep, zo blijkt. Waar kijk ik naar?
1 7  M E I

   

CDA

De vaderlandse politiek leunde altijd zwaar op een drietal politieke partijen. In de tijd van de verzuiling was het duidelijk waar ze voor stonden. Ze hadden een grote aanhang en vertegenwoordigden staatsburgers die ervan overtuigd waren dat hun partij het beste met hen en Nederland voor had. De laatste dertig jaar is dat onherkenbaar veranderd. Je ziet nu steeds meer partijen die helemaal nergens voor staan of ronduit weerzinwekkende ideeën uitdragen. Intussen verliezen de traditionele partijen elk jaar meer leden. Ze krimpen zo snel dat ze voordat ze definitief ter ziele gaan hun geestverwanten lijken te moeten paaien met te zijner tijd een baan als Kamerlid, staatssecretaris, commissaris van de koning of burgemeester. Het gata niet langer om maatschappelijke idealen, maar om het eigenbelang van deze lieden. Ze kiezen niet voor de politiek maar voor een ‘carrière’. Geen wonder dat steeds minder mensen in de C van het CDA het christendom vertegenwoordigd zien. Het treedt des te navranter aan het licht nu ook deze partij met nóg meer rijk geworden geldschieters niet meer overeind te houden is. Ik denk dat de vraag wat er nog christelijk is aan de politiek van het CDA niet meer te beantwoorden valt. Ik zou het graag willen horen, maar politici als Wopke Hoekstra, Hugo de Jonge en Mona Keijser hebben, denk ik, geen idee. Ja, holle frasen over rentmeesterschap en dergelijke bijbelse clichés, die kun je krijgen. Deze volksvertegenwoordigers stellen je des te meer teleur naarmate ze meer mensenliefde beloven dan wat je van die ongelovige VVD’ers kunt verwachten. Ze zijn zo van zichzelf vervuld dat ze aan de ander niet meer toe komen. Erger, ze gaan als het moet over lijken om hun doel te bereiken. Maar wat willen deze lieden dan, vraag je je af, wat ze niet in het bedrijfsleven, in het voetbal of bij de media kunnen krijgen? Misschien kunnen ze het hun partijgenoot, de intelligente econometrist doctor Pieter Omtzigt, uitleggen. Hij vertelt het dan wel verder. Voor mij blijft de vraag wat die asociale, rechtse, keynesiaans geïndoctrineerde MacKinsey-kapitalisten in de Nederlandse politiek te zoeken hebben? Bevrediging van hun ijdelheid, altijd de kracht van de zwakkeling? In dat geval zijn – denk aan Us Kamieleke en Maxime Verhagen – beeldvorming en rotstreken – ‘functie elders’ – belangrijker dan een ruggengraat en moraal.
1 5  M E I   

 

Taalregels

Behalve de slordigheid, de onzorgvuldigheid en de fouten die je hoort en leest als je je op de hoogte wilt houden, kwellen mij elke dag meer de inconsistenties die onder invloed van de media de taal zijn binnengeslopen en daar hun ontwrichtende werk doen. Ik zal ze niet allemaal opnoemen. Iedereen zou ze kunnen kennen, maar  zinloze veranderingen als ‘wit’ in plaats van ‘blank’, ‘schrijver’ in plaats van ‘schrijfster’, ‘bemensen’ in plaats van ‘bemannen’ en ‘tot slaaf gemaakte’ in plaats  van ‘slaaf’ zetten het rustig lezen van een artikel of het beluisteren van de radio en televisie onder druk. Vaak leiden ze mij zo af dat ik aan de inhoud niet meer toekom. In mijn taalstukjes op deze site heb ik naar mijn gevoel zo’n beetje alle modieuze onzin van de laatste jaren met argumenten weerlegt, maar dat helpt mij niet, noch de lezer van deze kritische kanttekeningen. De taalgebruikers die ik op het oog heb, is mijn indruk, lezen niet en kúnnen ook niet lezen. Als ze bij de media werken, breekt ons dat op. Dan ontvalt ons de traditie en regeert de willekeur. Maar als taal een vorm van maatschappelijke communicatie is, kan ze niet zonder regels waaraan iedereen zich in het openbaar te houden heeft. Net als in het verkeer. Ook als automobilist, fietser of wandelaar kun je de regels niet op eigen houtje veranderen, al maken steeds meer mensen zich er ook daar schuldig aan.
7  J U N I

 

Onbetrouwbare overheid

Een onbetrouwbare overheid. Je leest het dagelijks in de kranten. Je hoort erover op radio en tv. Wat wordt er bedoeld? Dat er in het publieke domein grove fouten worden gemaakt, valt niet te ontkennen, maar noem je degenen die ze maken dan onbetrouwbaar? Of onbekwaam? Het is vanzelfsprekend geworden de overheid onbetrouwbaar te noemen, zo vanzelfsprekend dat je er nauwelijks nog iets tegenin kunt brengen. Het duurt meestal lang voordat iets vanzelfsprekend is, maar dan kom je er ook niet meer zo makkelijk vanaf. Met alle gevolgen van dien. Wie de overheid onbetrouwbaar noemt, hanteert een abstractie die met het dagelijkse leven nog maar weinig te maken heeft. Luchtfietserij, waarmee des te moeilijker valt om te gaan naarmate meer mensen er vrijblijvend aan meedoen. Zo wordt deze aanname deel van collectieve subjectieve perceptie die individuen – jou en mij en onze geestverwanten – de mogelijkheid van een ándere en misschien bétere kijk op de werkelijkheid ontneemt. Hoe meer politici en media samen en in vereniging met die onbetrouwbare overheid het openbare discours vervuilen, des te wantrouwender wordt de burger. Inmiddels heeft die onbetrouwbaarheid de status verworven van een waarheid als een koe en gaat de eis van kundigheid in haar boe-geroep hulpeloos ten onder.
2  J U N I