
DIE ZICH UIT ANGST TOT ONDERDELEN VAN EEN GROTE MACHINE LATEN VERVORMEN…
71
Hoeveel tijd had het hem gekost? Nog even en hij werd 25, of was hij dat al? Hoe lang was hij weggeweest? Lang, niet lang? Hoe dan ook, hij begreep het. Wat Hermes Tresmegistus en de gnostiek, en Paul van Ostaijen en Ernst Cassirer en Paul Celan en Stéphane Mallarmé en al die anderen, Dot Poetskatoen evengoed als de kolossale drukker Evert of Koppenkeessie hem hadden willen duidelijk maken. MOED. In liefde boven hen en jezelf uitstijgen. Om ze te verlossen. Overgave. God was overgave. Liefde was overgave. De moed om je aan God over te geven, om je aan een ander over te geven, nooit meer bang zijn omdat je je eigen moed schiep. Hij had Ilse begrepen, die na de oorlog niet als een lafaard had gezwegen, noch had mee gejankt met de anderen, maar poëzie had gemaakt die de Droogstoppel van de Utrechtsche Courant niet welgevallig was geweest, Joodsche onderduikster, en nu, mocht hij nog leven, ook niet welgevallig zou zijn, omdat de man een lafaard was, zoals alle krantenschrijvers lafaards waren, omdat ze de leugen niet recht in zijn smoel durfden te kijken zoals Armand had gedaan, en o, God, Antoine op zijn sterfbed.
Niet de kwaden en goeden, Hermes, niet de geest en de materie worden onder Gods blik gescheiden, maar in deze tijd van laffe oorlogen, laffe bureaucratieën en laffe mensen die zich uit angst tot onderdelen van één grote machine laten vervormen – o, wat had het christendom en wat hadden al die andere wereldwijd uitgedijde godsdiensten allemaal gedood! ook God – was er maar één ding nodig. Het schonk hem God, het schonk hem de anderen, het schonk hem Sandra, het schonk hem het inzicht. Mijn God, ik ben de svarabhaktivocaal. Melluk. Er zijn en niet begrepen. Melluk.
‘Hugo,’ riep hij. Hij zag hem het rotspad beklimmen, zijn hogepriesterlijke uitdossing al gescheurd door het ruwe gesteente, zijn knieën ontveld, maar zijn stem nog krachtig. JHWH riep hij, JHWH. Jod hee vav hee, wist Werner en hij wist ook: Eindelijk is DADA dan voltooid. Hij had haar diepste geheim, dat een tetragrammaton is, gezien.
Inzicht, weten, dank zij Hem, niet langer zomaar een idee, maar een helderheid, een vertrouwen, een kracht die zijn lichaam en zijn ziel verbond, die in elke cel van zijn lichaam zat, evengoed als in alle spelonken en kieren van zijn geest, in elke klodder sperma evengoed als in de stront die hem ’s morgens voortaan steeds op een vastgesteld tijdstip zou verlaten. Ambachtelijk denken, had Ilse gezegd, máken! Dag ventje met de fiets op de vaas met de bloem ploem ploem dag stoel naast de tafel dag brood op de tafel dag visserke–vis met de pijp.
Ceçi n’est pas une pipe.
Hier, liggend op zijn bed in een wit gewaad dat niet van hem was, in een huis dat hij niet kende, tussen mensen van wie hij niets wist en met wie hij geen woord kon wisselen, in een stadje dat hij op geen kaart zou kunnen aanwijzen en in een land waarvan hij de naam nooit gehoord had, wist hij wat het was. Het zou het eerste woord zijn dat met zíjn letter zou worden geschreven. Vier letters slechts. In vurig neon zouden ze nacht in nacht uit hoog boven de kolkende steden de massa’s doen opkijken en ze zouden hun drinken en hoereren staken, ze zouden hun apparaten en machines als huisdieren temmen en alle tegennatuurlijke gemeenschap met hen staken en voor het eerst in de geschiedenis van de mens zouden ze zacht en sterk worden, man en vrouw één.
Altijd kind.
SLOT