Hype (4)

Doodsangst

Lejo kon zelf niet hypen, maar hij zag wel wanneer anderen het deden. De gevoelige dichter Erik Menkveld bijvoorbeeld, toen nog in dienst van De Bezige Bij, die zo’n onbenullig boek als De Abessijnse kronieken van Moses Isegawa de wereld over had gehyped. Hoe had-ie ‘m dat geflikt?

Misschien, dacht Lejo weleens, was hij een beetje jaloers op zulke ‘successen’, een woord dat hem steeds meer begon tegen te staan, omdat het tegenwoordig op álles van toepassing was. Je had ‘succes’ bij de vrouwen, ‘succes’ op de werkvloer, ja, je had zelfs ‘succes’ bij je kinderen als je er een keer in slaagde ze een verhaaltje te vertellen waar ze om moesten lachen.

Nee, als hij eerlijk bij zichzelf te rade ging – en dat kon hij op zijn leeftijd godzijdank steeds beter – dan was het niet zozeer naijver, die hem als boekenuitgever de hypes van zijn collegae met argusogen deed volgen, als wel verwondering. Het was meer een kwestie van: hoe is ’t mogelijk dat één man (of vrouw) erin slaagt duizenden en duizenden mensen naar één boek van Donna Tartt of Umberto Eco te laten grijpen, middelmatige auteurs die je hooguit een uur of wat verstrooiing konden bieden, maar nooit dat gevoel… dat… Lejo’s vocabulaire en syntaxis schoten regelmatig tekort om dat gevoel, dat…. ja, dat wat het is, dat… lezen voor zichzelf onder woorden te brengen – laat staan voor anderen.

Hoe deden ze het?

Uit de tijd dat hij vergelijkende godsdienstwetenschap, culturele antropologie, logica, wiskunde en semiotiek studeerde – een vruchtbare tijd! – herinnerde hij zich ‘de leer der verschijnselen’, de fenomenologie, iets van Husserl of zo iemand, maar nog veel meer van wijlen z’n oude vriend Piet Vroon, met wie hij er veel over had geredekaveld.

De hype, besefte hij, was een verschijnsel in diep-fenomenologische zin en kon als zodanig worden bestudeerd. Maar waarom had dan nog geen enkele academische geleerde zich er druk om gemaakt? Waarom moest híj dat doen? Waarom moest je tegenwoordig alles zélf doen, terwijl de universiteiten grossierden in onderzoekingen waarin, als je de kranten mocht geloven, het ene na het andere verschijnsel tegen het licht werd gehouden (‘Nederlanders eten steeds later’; ‘Roklengte van invloed op mannelijk seksueel gedrag’; ‘PvdA wil van onderwijs af’), maar nooit de hype.

Volgens Lejo had de hype rechtstreeks met een ánder verschijnsel in deze tijd te maken, iets waarvoor hij de goede omschrijving nog niet had gevonden, een mengsel van haast en onverschilligheid, dat vanzelfsprekend verband hield – hij wist het nog uit de tijd dat hij vergelijkende godsdienstwetenschap studeerde – met de door de grote filosoof Heidegger zo grondig geanalyseerde oppermacht van de techniek én, uiteraard, met doodsangst.

Doodsangst, dacht Lejo, daar verklaarde je veel mee.

Uitgevers die veel hypten, was zijn gevolgtrekking op deze schitterend-impressionistische ochtend in mei, die hem het ene na het andere vers te binnen bracht (‘Ik ween om bloemen in de knop gebroken, en voor den uchtend van haar bloei vergaan. Ik ween om liefde…’), hadden altijd haast én waren altijd doodsbang.

Kon het succes zulke ouders hebben? Je moest je tegenwoordig nergens meer over verbazen. Maar het kon. Hoe vaak zag je niet hoe lelijke of doodongelukkige babyboomers toch heel geslaagde kinderen hadden voorgebracht?

Als dat zo was, peinsde Lejo, als de hype de vrucht van haast én doodsangst was, wat ging de hype dan zélf baren, gesteld dat hij/zij een levensgezel (‘partner’ moet je tegenwoordig zeggen) zou vinden?

Hij schrok.

Misschien was de hype wel tot inteelt veroordeeld. Moest-ie het met een andere hype doen. Of, nog erger, was de hype homoseksueel.

Imam flitste het door hem heen, maar hij slaagde er gelukkig in dát woord buiten zijn bespiegelingen te houden. Zijn beschaving had het al moeilijk genoeg.

LEES VERDER
Oorspronkelijk gepubliceerd in de Volkskrant van 11 mei 2001