Hype (2)

Glamour

Net als een notaris, een bankier of een makelaar hoeft een uitgever niet veel te doen om schatrijk te worden. Hij laat iemand een boek schrijven, geeft het manuscript aan een drukker en laat een boekhandelaar het boek verkopen. ‘Het is een kwestie van lullen en lezen,’ zei een oude rot in het vak op 4 april 1976 tegen mij.

Lullen doen ze nog steeds, die uitgevers of wat daar in die almaar uitdijende concerns voor doorgaat, maar lezen doen ze niet meer. Ik ben al heel lang geen uitgever meer tegengekomen met wie ik over een boek kon praten – dus, waar lullen ze dan over?

Over geld, over verkoop, over bestsellers, over hypes.

Dat laatste woord is niet het enige dat het vocabulaire van de moderne uitgever heeft verrijkt – en door de lubbersachtige tongval waarmee het wordt uitgesproken steevast iets onbetrouwbaars krijgt.

Zonder hype ziet het leven van een eigentijdse uitgever er een stuk ongezelliger uit. Als-ie ’s morgens wat later op kantoor komt, een droge mond nog van het lullen de avond ervoor, is het eerste wat hij zijn letterknechten vraagt: ‘Nog een leuke haajp vandaag?’

Meestal is het antwoord ‘nee’, want een hype is niet een-twee-drie gemaakt. Het moet gaan om een boek dat in één klap al het stuntwerk van de concurrentie in de schaduw stelt. Het liefst een literair boek.

Waarom literair, vraag je je af, want literatuur vindt toch veel grilliger haar weg naar de massa dan een boek over Madonna, Lady Di, Máxima of welke aantrekkelijke, eventueel reeds dood zijnde jonge vrouw dan ook?

De hype moet glamour hebben, vandaar, en glamour, dat is in de ogen van degenen die in boeken handelen, vanzelfsprekend verbonden met literatuur.

Die gedachte, ik moet er telkens weer van op adem komen, is van een simpelheid, die tegelijkertijd verbijsterend en aanstekelijk is. Je zou je schouders kunnen ophalen over zoveel onbenul en kunnen denken aan het bekende woord van Christus, maar daarmee negeer je dat glamour ontegenzeggelijk bij de literatuur hoort. De bloedspuwende poëet die wegkwijnt in z’n negentiende-eeuwse mansarde heeft in beginsel evenveel glamour als een hedendaagse rockster. De kunst is zulke glamour spiritueel te benutten. Dan kunnen de monsters worden gebaard, die de massacultuur dragen.

Het is een door en door romantische behoefte.

Ze spreekt óók uit de aandacht voor biografieën, de manier waarop in krant en blad over kunstenaars wordt bericht, de wijze waarop boeken worden besproken – alsof de schrijver het over zichzelf heeft. Een voedingsbodem voor de hype.

Een hype is een klaroenstoot. Ersatz voor kermisvermaak. Het verdrijft even de verveling. Stimuleert het literaire ramptoerisme.

Gehypete boeken worden gekocht, en flink ook, maar ze worden nauwelijks gelezen, en áls ze gelezen worden, op de verkeerde manier. Ze maken voor de koper geen ándere boeken zichtbaar, zeker geen oudere, ze wakkeren de belangstelling voor literatuur niet aan, ze doden die, zoals een kwakzalver een gezond mens om zeep kan brengen.

De hype is Kitsch, om een typering van Milán Kundera te lenen. De hype versterkt het idee van de vondst, van de ontdekking, die elke lezer kent – de bibliotheek in z’n hoofd bestaat naar zijn gevoel, al of niet terecht, uit louter vondsten. Maar ik heb nog nooit een hype onder ogen gehad die kon wedijveren met Woutertje Pieterse, Tonio Kröger of Tristram Shandy.

Toch zit het raffinement van de hype, en dus z’n overtuigingskracht, in die overeenkomst met de echte kunst: ook die is er ineens, plotseling, vraagt alle aandacht. Alle creativiteit is discontinu, een afwisseling van lethargie en ejaculatie. Als je er last van hebt, kun je er stapelgek van worden. Het eigentijdse uitgeversbedrijf heeft er geen last van. Dat is tot en met continu.

Wat doet de literatuur daar dan, vraag je je af.

Niets.

Ze wordt er seksueel misbruikt.

LEES VERDER
Uit de Volkskrant van 27 april 2001