Huilen om David Bowie

 

 

 

 


In het tranendal van de media

 

I was never particularly fond of my voice.
DAVID BOWIE

 

ind jaren zestig van de vorige eeuw kwam een broer van mij terug van een zwerftocht over de wereld die hem tot in Australië had gebracht. Daar had hij kennis gemaakt met een Engelsman, John, die ons vertelde wat er behalve door de Beatles – en de Kinks – nog meer aan opwindende muziek in het perfide Albion werd geproduceerd. David Bowie, zei hij, die moet je horen!

Sindsdien luisterde ik naar David Bowie.

Bij elke nieuwe plaat had ik het gevoel dat hij wéér niet ouder was geworden en ik me door zijn kinderlijke, poëtische en muzikale verhalen óók verjongde, maar geleidelijk aan ebde de belangstelling weg – Bowie is geen Beatles – en nu is hij dood.

En dat moet gevierd. Mijn God, wat pakten de media weer uit nu deze lieveling van ze was gaan hemelen. Het NOS-journaal was nagenoeg geheel aan Bowies verscheiden gewijd. Ik zag passanten op straat een traan wegpinken zodra ze in beeld waren en moesten zeggen wat ze voelden.

Woorden schoten tekort.

Nee, tranen!

Was de schok zo groot?

Begrijp me goed: ik heb niets tegen tranen. Ik schrei ze zelf ook gemakkelijk, maar voor vreemden hou ik het liever droog. Niet omdat ik me voor mijn tranen schaam, maar omdat ik onbekenden liever niet mijn gevoelens opdring. Vilein als ik ben denk ik soms dat deze openbare verdrietigen misschien helemaal niet zo verdrietig zijn. Net zomin als de media. Dat het ze niet om de overledene – en diens wérk – gaat, maar om henzelf en de kijkcijfers.

Wil ik mijn gevoelens voor Bowie met onbekenden delen?

Nee.

Maar de televisie eist het. Je zult huilen.

Zo wordt het meest kostbare dat een mens bezit, zeg maar gerust: dat wat je doet leven, je intimiteit, dat van jou is en alléén van jou, om wille van de commercie verkwanseld.

Ten overvloede demonstreren de media – zelfs een krant als de NRC – hoezeer ze zich in de dood verlustigen. Je ziet en hoort de platte en vulgaire kant ervan, het gebabbel, het geklets, maar je ziet en hoort ook een vorm van heiligverklaring zoals de veel gesmade rooms-katholiek kerk die kende. We horen en lezen hagiografieën – van elke kritische distantie gespeend. Alsof de hedendaagse heidenen het genot ervaren van een verafgoding die ze in hun alledaagse nihilisme zo hartverscheurend missen.

Een zekere David Jones is gestorven, maar de muziek van David Bowie klinkt voor het eerst in lange tijd weer in mijn kamer.

 

 

 

WKtS
13 JANUARI 2016
OP DE FOTO DAVID JONES IN 1964