Halve Waarheden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Over het recht om te doden – 2

at we op de televisie zien is niet ‘de’ werkelijkheid. ‘Ceci n’est pas une pipe’ staat er op een schilderij van René Magritte dat Woordbreuk der beelden (1928) heet. Nee, dank je de koekoek. We zien een afbeelding van een pijp, niet de pijp zelf (als die al bestaat). 

Magritte heeft met dit geestige, of als je wilt grappige doek een ingewikkeld filosofisch vraagstuk aanschouwelijk gemaakt. Het verschil tussen verbeelding en werkelijkheid, tussen woord en ding. Het is niet onbelangrijk om dat onderscheid te kunnen maken. Doen we dat niet, dan lopen we gevaar zowel kunst als taal verkeerd te verstaan. We stapelen vergissing op vergissing, misverstand op misverstand en worden alleen maar niet collectief krankzinnig omdat bijna iedereen erin slaagt het onderscheid in de praktijk te veronachtzamen en de kunstenaars of geschoolde geesten die er wél oog voor hebben, nou ja, dat worden van die criticasters die zich nooit helemaal aan de werkelijkheid lijken uit te leveren en altijd een ongemakkelijk soort afstand in acht nemen…

Naar het televisienieuws kijken begint met het besef dat de gebeurtenis waarom het gaat op een heel bepaalde manier wordt overgedragen. Ik zie niet de gebeurtenis zelf, maar een afbeelding van ‘de’ werkelijkheid – die uiteraard als zodanig onkenbaar is en in onze verbeelding alleen als fictie bestaat.

Die  afbeelding, weet ik, had ook een ándere kunnen zijn, met ándere accenten, vanuit een ándere hoek gezien, en zo gemaakt dat bijvoorbeeld als vanzelf raakpunten met vergelijkbare situaties opdoemen.

Wat we te zien krijgen is een uitsnede uit een groter deel van de werkelijkheid dat we niet te zien krijgen, of niet te zien kúnnen krijgen, afhankelijk van de visie, de kunde en de intelligentie van een cameraman, een verslaggever, een regisseur, en in het geval van grotere nieuwsdiensten een hele redactie. Het is, hoe dan ook, mensenwerk, en dus beperkt.

LEUGENS

Is het daarom niet waar wat we te zien krijgen?

Het is verleidelijk om die vraag met ‘ja’ te beantwoorden. Maar waar kijken we dan naar?

We kijken, op zijn best, naar een hálve waarheid, en een halve waarheid is nog net geen liegen, maar het begint er al aardig op te lijken. Halve waarheden zijn gevaarlijker dan leugens.

Uiteraard liegen de instanties die geacht worden ons over de werkelijkheid in te lichten normaal gesproken niet. Althans niet bewust zou je zeggen. Dat kunnen ze zich niet permitteren. Het is maatschappelijk gezien niet acceptabel je clientèle te misleiden. Dan dreigt schending van vertrouwen. En vertrouwen is waar het allemaal om draait.

We vertrouwen de verslaggever ter plaatse, we weten dat de presentator een oprecht en bekwaam mens is, goed geschoold ook en welbespraakt, en we zijn ons ervan bewust dat achter deze zichtbare representanten van de nieuwsindustrie mannen en vrouwen zitten die met al hun kennis, intelligentie, vasthoudendheid, idealisme en vakmanschap hun collega’s in de frontlijn rugdekking geven. Wat zij gezamenlijk op ons overdragen overtuigt ons, en dan nemen we de beperkingen die aan het brengen van nieuws inherent zijn, voor lief.

Je kunt ook een omgekeerde redenering volgen: de beperkingen van het nieuws zijn in jouw ogen zo evident dat degenen die ze in hun beroepspraktijk elke dag weer schaamteloos negeren, je gewoon staan voor te liegen. Uit onbenul of met opzet – daar wil ik vanaf wezen. Maar het effect is hetzelfde: het nieuws is ongeloofwaardig, overtuigt je niet, gaat het ene oor in en het andere uit, je houdt op ernaar te kijken en hoopt andere, meer betrouwbare bronnen te vinden.

VERBEELDINGSKRACHT

Belangrijke criteria in de beoordeling zijn voor mij in de eerste plaats het vermogen van zo’n nieuwsdienst om hoofd- en bijzaken te scheiden en ten tweede de intelligentie en verbeeldingskracht waarmee naar samenhang en dus betekenis wordt gezocht.

Daar zijn geen regels voor. De journalistiek heette dan ook vroeger niet voor niets een ‘creatief’ vak. Elke gebeurtenis is nieuw, verrast, ja shockeert zelfs, juist ook degenen die erover moeten berichten. Maar veel ligt vast in dit communicatieproces. ‘Zender’ en ‘ontvanger’ weten beiden dat de ‘boodschap’ niet absoluut, maar relatief is, relatief moet zijn. Dat geeft de brengers van het nieuws een grote vrijheid om te doen wat hun goed dunkt, en de kijker krijgt de ruimte om daarmee te doen wat hij wil.

Vrijheid is prachtig. Vrijheid leidt vaak tot ‘creatieve’ oplossingen. Maar is het televisienieuws vrij? Ik ben bang van niet. Iedereen die eens de proef op de som neemt en bijvoorbeeld een maand lang elke dag televisie kijkt – zoals ik heb gedaan – ziet  veel, ook als het gaat om dingen die hij niet wist en nu wel en daar blij mee is, maar of hij beter geïnformeerd is over de toestand in de wereld dan door kranten, boeken en websites te lezen, waag ik te betwijfelen. Nu is onzin en flauwekul voor de oplettende beschouwer niet geheel zonder waarde. De angstaanjagende hoeveelheid daarvan op de televisie is veelzeggend voor ons geestelijk klimaat (of wat Hilversum daarvoor houdt), maar dit hoeft je behoefte aan nieuws niet aan te tasten. Een uurtje per dag het venster naar de buitenwereld open, kan veel zijn voor een mens die niet veel verwacht.

Maar zelfs dat uurtje wordt mij niet gegund. Ons televisienieuws stelt helemaal niets, maar dan ook helemaal niets voor, ik zeg het maar zo omzichtig mogelijk om vrienden in die branche te sparen. Helemaal niets.

Dat is lastig voor mij omdat ik me graag een oordeel zou vormen over zo’n zaak als die schietpartij in Noorwegen. Anders Breivik interesseert mij. De berichtgeving erover is pijnlijk slordig, of ontbreekt geheel. Misschien nam premier Rutte wel het ‘voortouw’ – politici nemen tegenwoordig altijd het ‘voortouw’ – toen hij Breivik ‘die idioot’ noemde terwijl hij nog van niks wist. Typeert die houding de volslagen onverschilligheid in Nederland als het om een dergelijke gebeurtenis gaat?

FILOSOFIE

Degenen die voor ons beroepshalve nieuws vergaren, zouden in hun  berichtgeving tot het uiterste moeten gaan en de grootst mogelijke zorgvuldigheid moeten betrachten, maar doen ze dat? Ik heb niet de indruk.

De verslaggeving van belangrijke gebeurtenissen verloopt volstrekt routinematig volgens wetmatigheden, gewoonten en rituelen waarvan herkomst, grondslagen en beginselen nooit fundamenteel zijn beproefd. Fundamenteel onderzoek is sowieso iets wat in Nederland kwijnt. Alleen ‘de’  praktijk telt, de ‘realiteit’. Aan filosofie doen we in de journalistiek niet. Vragen over onszelf en ons vak stellen we niet. Misschien, zou je kunnen zeggen, zijn onze beroepsboodschappers, in de loop van de tijd  door een veranderende werkelijkheid en vooral door de techniek tot veranderingen gedwongen, maar het uitgangspunt is nog steeds een soortement negentiende-eeuwse krantenjournalistiek, waaraan het beeld, slecht beeld vaak, hulpeloos beeld, geleend beeld (van veelal Amerikaanse, commerciële zenders) is toegevoegd.

Of eigenlijk, ‘toegevoegd’ klinkt zo mild: meer en meer op het beeld is afgestemd – ten koste van het woord. Soms zou je willen dat men die lijn had doorgetrokken en het beeld werkelijk de plaats had laten innemen van het woord. Wat een revolutie zou dat geweest zijn! Maar nee, het beeld moest als een verwend kind zoet gehouden worden, terwijl het geouwehoer van presentatoren en verslaggevers – en vooral van presentatoren mét verslaggevers, wat een gotspe! – oorverdovend aanzwol.

En geouwehoer is weliswaar klank, en misschien zelfs taalklank, maar geen inhoud.
Inhoud is op de televisie zoek geraakt…

LEES VERDER

WKtS
3 DECEMBER 2011
          De illustratie is van Reinhardt Hildebrandt (met dank aan René Magritte).