GALENIET – 8

KOSTBAARDER DAN GOUD….

8

Hij was al drie of vier weken onafgebroken aan het zetten, Helmut kon zich langzamerhand wel als boventallig beschouwen, toen hij op een ochtend om zijn machine bij te vullen naar de hoek van de drukkerij liep waar de loodstaven lagen opgetast en hij Dot Poetskatoen daar zag rondscharrelen, in gebukte houding alsof hij iets zocht of opruimde. Het drukkershulpje – hoe oud was het ventje helemaal? vijftien? zestien? – had hem horen aankomen en sprak met de feodale allure van een plantage-eigenaar in zo’n overdonderende Hollywood-film: ‘Welkom in Fort Knox, heer Werner.’

Was het die toon, die houding, het spel, waren het de woorden van Dot Poetskatoen, zo onnavolgbaar ironisch, Werner wist het niet, maar op datzelfde moment golfden er met een haast centrifugale kracht beelden door hem heen, waarin alles wat hij vanaf het moment dat hij zich met de bijlage was gaan inlaten had doorgemaakt, tot één waarheid werd samengeperst , een onontkoombare waarheid, een inzicht dat hij eerder had kunnen hebben als hij beter opgelet had en meer zijn best had gedaan. Eeuwenlang drager van de beschaving. Kostbaarder dan goud. Fort Knox. Het was het lood. Alles wat telde, alles waarnaar hij reikte ondanks zijn vele beperkingen en tekortkomingen, al het werk van Paul van Ostaijen of welke grandioze dichter dan ook, zelfs de oeroude bladzijden van het door iedereen vergeten Corpus Hermeticum, het was allemaal uit het lood voortgekomen, net als de decadente rijkdom van de Romeinen die in de glorietijd van hun wijdverbreide superioriteit, volgevreten als ze waren, hun dorst hadden kunnen lessen dankzij hun loden waterleidingen, het lood, het was dát metaal, gif en geest tegelijk, dat soms één enkel individu, hetzij man of vrouw, dat deed er niet toe, de kracht schonk om de mensheid voor eeuwen uit haar lethargie en domheid te verheffen, al zou de aanstichter van zoveel vooruitgang er zelf dan ook voortijdig aan ten gronde gaan.

COUZ EGYP KRYP MAUN

Help me, Sandra, daar had je d’r. De beide dikke delen als een tweeling aan de borst. Voorzichtig Sandra, voorzichtig, meisje. Ruik je het? Plumbum. Lood. In KRYP MAUN vond hij het, godverdomme, die geur, Sandra.

Plumbum, symbool Pb, chemisch element, at. nr, a.g. 207, 21, smpt 327 graden Celsius, kpt. 1744 graden Celsius. Zie je dat, Sandra, het is 327 graden als ik aan Helmuts machine zit te werken. Schrik je? Nee, lieverd, wees niet bang, kom.

Hij gunde zich nu geen tijd meer. KRYP MAUN zoog hem naar binnen. Lood, lood, kolommen lood, pagina’s lood.

Kijk, Sandra: het Periodiek Systeem, dat ken je. O, wat was ik bang bij scheikunde, die man, zo cynisch… kwam het door z’n vak, akelig vak, scheikunde, of door z’n hazelip? Wrede man…

L. behoort tot de 4B-groep van het Periodiek Systeem. Kijk, Sandra, een pijltje, daar kun je verder lezen, waarom heb ik in godsnaam maar twee delen van die encyclopedie… Waarom heb ik ze niet alle vierentwintig? Het heeft buiten de geheel gevulde 5d10-schil nog twee 6s-en twee 6p-(valentie)elektronen. Het kan hierdoor een tweewaardig positief ion (5d 10.6s2)+2 en een vierwaardig positief nevenreeks ion (5d10)+4 vormen. L.isotopen zijn bekend vanaf de atoommassa 194 tot en met 214. In de natuur komen vier l.isotopen voor, drie stabiele…’ en dan, mijn God, halsbrekende breuken die kun je toch niet onthouden, laat staan bevatten. Hoe krijg je zulke ingewikkelde getallen gezet, morgen aan Helmut vragen, een keer een stuk met louter chemische formules publiceren, de taal van hun tijd, de nieuwe taal. Radioactiviteit, Sandra, dat woord ken je, alfastralen, dat misschien niet, ik ook niet, o, godverdomme waarom wéét ik dat niet, alfastralen, maar Sandra kijk: ‘Zuiver l. is blauwachtig grauw van kleur, week, taai en snijdbaar.’

Snijdbaar, Helmut, je had gelijk. Snijdbaar! ‘Zuiver l’.

Het beeld wond hem op, maar nu hij, na al die chemische of fysische abracadabra vaste grond onder de voeten had, wilde hij ook het onderste uit de kan. Weg, Sandra, weg…

‘Aanwezigheid van vreemde metalen maakt l. harder, evenals zwavel en zuurstof. Het verse metaaloppervlak verliest door oxidatie aan de lucht spoedig zijn glans, doch de oxidehuid behoedt het materiaal voor verdere aantasting. Van de sterke zuren tast zoutzuur weinig, salpeterzuur gemakkelijk, zwavelzuur alleen in geconcentreerde vorm het l. aan…’

Niet te stuiten nu ging hij door, gretig, hongerig, belust alsof hem de ontsluiering van een onmenselijk geheim in het vooruitzicht gesteld was. ‘Het belangrijkste erts waaruit men l. wint is loodglans of (weer dat pijltje: galeniet (PbS)).’ Hij kon niet meer wachten. Hij joeg voort, stuiterde verder, een steen die van de berg rolt, zich stoot, klits, klets, klander om soms, bijna stilgevallen, het mos van de kennis te verzamelen. Ertsen, mineralen, mijnen – het leek wel of de hele aardbodem nu van zich deed spreken en het verhaal over het lood danste alle kanten op.

‘L. komt als zeldzaam mineraal gedegen voor bij Långbanshyttan (Zweden) in dunne platen, spleten in het gesteente vullend.’ ‘Bijzondere vermelding verdient de mijn Mechernich in de noordelijke Eifel (W.-Duitsland), waar sinds de Rom. tijd l.ertsen ontgonnen werden, die bestaan uit spikkels galeniet in triassische zandsteen…’

‘Spikkels galeniet in triassische zandsteen’.

Hij las de zin een keer, twee keer, drie keer. ‘Spikkels galeniet in triassische zandsteen’ en plotseling was het hem alsof die vijf woorden hem wegvoerden van het l. en de mijn in Mechernich, oneindig ver weg, wegvoerden naar een wereld die meer leek op die van Paul van Ostaijen en de poëzie dan op die van de geologie, de oeroude aarde en de scheikunde die toch zoveel werkelijker was…

Zuiver l. Långbanshyttan. Zweden. Daar kon je het lood ruiken, voelen, met je hand, je mond, je lippen, je huid – snijden? Långbanshyttan. Wat had deze beide werelden, deze zo verschillend sferen, de zijne van de poëzie en de onbekende van de aarde, met elkaar verbonden?

De taal?

Moest dan alles eerst taal worden?

Verslagen zat hij met KRYP MAUN op schoot, negeerde de minstens vierentwintig pijltjes die hij nog moest volgen, vreesde in onbekende delen van de Oosthoek te zullen belanden, maar bedacht dat wat hij dagelijks gebruikte, fluisterend, soms, tegen Sandra, ironisch tegen zijn vakgenoten, omzichtig, op zijn hoede, tegen Ad en Arend, zijn taal, ontstaan uit het Utrechts, een lokale variant van het Nederlands, een Germáánse taal, op raadselachtige wijze in staat was hem toegang te verschaffen tot de kern van wat in de duistere, hermetische, onverstaanbare taal van de encyclopedie lag opgeslagen, het lood en het gebruik ervan, het nut en het dodelijke gif, sluipend, sluipend – je stierf er pas na jaren aan, maar dan bleef je kadaver ook veel langer goed.

Er stond een nieuwe taal in hem op het punt geboren te worden, een taal die het zintuiglijke en niet-zintuiglijke, het harde en het zachte mengde tot één nog onbekende legering, een nieuw amalgaam dat het mogelijk zou maken te weten wie hij was, wat hij was, wat hij hier deed, waarom hij deed wat hij deed – álles weten, hij schrok, kwam weer enigszins bij zijn positieven, o, nee, niet álles, dat was niet de kwestie. Het was zoveel eenvoudiger: hij hoefde alleen maar de hangbrug te vinden over de kloof die hem van kennis naar begrip zou leiden en vice versa.

Hij zag nu ook welke kant hij op moest. Hermes Trismegistus, de driemaal wijze, dezelfde als de oude Egyptenaar Thot, een god van gezag die weinig of niets met zijn journalisten-Hermes te maken had, zou hem de weg wijzen… Zijn geest zou hem de diepe, godgelovige wijsheid schenken die alle begrip te boven ging, het allesvervullende inzicht dat had bestaan en was uitgesproken, maar door het christendom met zijn domme regels, voorschriften en moraal voorgoed was verduisterd. God, de Alwetende, de Vader, uit wie alle Goeds voortkwam, die het Goede wás. Die waarheid was de kiemcel van het Corpus Hermeticum.

LEES VERDER