Fictie en het volle leven

CHINESE BIBLIOTHEEK [1]

 

 

Deel 5 – Literatuur heeft geen toekomst meer

 

Vervolg van De slapenden
zijn medescheppend

 

 

 

 

Zoals alles in de samenleving is ook het taalgebruik hiërarchisch geordend. Er is altijd iemand of iets, die zegt hoe iets gezegd moet worden. In Through the looking glass schreef Lewis Carol: ‘Als ik een woord gebruik,’ zei Humpty Dumpty op misprijzende toon, ‘dan betekent het precies wat ik wil dat het betekent – niet meer en niet minder.’ ‘De vraag is,’ zei Alice, ‘of je woorden zoveel verschillende dingen kunt laten betekenen.’ ‘De vraag is,’ zei Humpty Dumpty, ‘wie van de twee de baas is – dat is alles.’

Wie de baas is laat de woorden precies betekenen wat hij wil dat ze betekenen. Hij laat ‘werkloosheid’, ‘crisis’, ‘inflatie’, ‘kruisraket’, ‘NAVO-dubbelbesluit’ precies betekenen wat hij wil dat ze betekenen. En alle knechten die in zijn dienst staan helpen hem daarbij. De beroepsversluieraars die voorlichter heten, om het hardst.

Stelt de literatuur hier iets tegenover? Lees je in prachtige novelles wèl wat werkloosheid, wat crisis, wat inflatie, wat NAVO-dubbelbesluit precies betekenen? Ik ben bang van niet, in elk geval niet zo rechtstreeks als menigeen wel zou wensen. Maar de literatuur biedt wel een territoir van taal-vrijheid, waar het woord van zoveel kanten en op zoveel manieren bekeken wordt, dat het zijn werkelijke betekenis kan prijs geven. Maar dat vergt geduld en interesse van de kant van de lezer. Dat alleen al, en nog niet eens de inhoud van wat er geschreven is, schept een afstand ten opzichte van de verschillende talen om hem heen.

Defence of poetry

Wie een ‘defence of poetry’ formuleert wat ook dit betoog weer dreigt te worden, hoewel het niet mijn vooropgezette bedoeling was, loopt het gevaar literatuur wel erg te overladen met betekenis, schoonheid, kwaliteit. Ik zou daar dit van willen zeggen: het schrijven dat wij tot de literatuur rekenen, verschilt voor mij niet essentieel van wat überhaupt goed geschreven wordt, hoogstens gradueel. De stukken in de kranten van mensen als Grijs, Blokker, Hofland, Komrij en Fens maken duidelijk hoe kunstmatig het onderscheid tussen literatuur en niet-literatuur is.

Het gaat mij om het schrijven, meer dan om de literatuur. Maar door literatuur te accentueren probeer ik duidelijk te maken dat het vooral gaat om de specifieke eigenschappen die het schrijven aankleven als het erom gaat je te bevrijden uit de kluisters van de door alle vormen van macht beheerste taal.

Die accentuering van literatuur als wijkplaats van het menselijke gevoel, moet ook gezien worden ten opzichte van de gigantisch gegroeide apparaten in de samenleving die individualiteit niet alleen smoren en zelfs niet geboren laten worden, maar juist vernietigen. Machines kunnen alle menselijke handelingen overnemen. Dát geloof beheerst het machtsdenken.

Hoe erg de situatie van de gruwelijke machtsstrijd, en dan vooral op internationaal niveau, gevoeld wordt, heeft Günter Grass duidelijk gemaakt tijdens de vredesconferentie van schrijvers begin dit jaar in Den Haag. Gisteren herhaalde hij het in de Volkskrant. Voor het eerst in haar geschiedenis, zei Grass, heeft de literatuur geen toekomst meer. Altijd hebben schrijvers de gruwelen van censuur, vrijheidsberoving en zelfs bedreiging met de dood kunnen door staan door hun diep gewortelde geloof dat zij in hun werk zouden voortbestaan. Dat is niet langer het geval, zei Grass, en daarmee draagt hij de meest verschrikkelijke actualiteit waarmee de mens ooit te maken gehad heeft, namelijk de uitroeiing van zijn natuurlijk milieu, en dus van zichzelf, als een levensgevaarlijk explosief de betrekkelijk rustige bibliotheek van de literatuur binnen. Er is geen enkele schuilplaats meer. Voor niemand.

Wie kan dit probleem in heel zijn omvang verwoorden? Saul Bellow, Günter Grass, Borges, Calvino?

Hoop

Geen schrijver ter wereld kan dat. De auteurs kunnen wel iets anders. Doordat zij ons aanzetten tot het herformuleren van onze waarnemingen, onze ideeën en gedachten, doordat zij de taal die ons aangepraat wordt, herschrijven, beseffen we meer en meer welk een gapend gat er ligt tussen die taal, van de poëzie, van de menselijkheid, van de schoonheid, van de nuchterheid ook, van de intelligentie, en die van de macht, hoe geschakeerd deze in ons bestel ook is. Het is aardig op dit punt een vergelijking te maken met de taal van de macht in de socialistische republieken, of, om een misschien nog onherbergzamer terrein te betreden, die van de militaire dictaturen in Latijns-Amerika. Hun ideologie is zo rigide, zo simpel, zo kernachtig in slogans die gans het volk moet kunnen begrijpen, geformuleerd, dat zij hoogst kwetsbaar geworden is: wat zich in één oogopslag laat lezen, kan in één woord vernietigd worden. De ideologie van de westerse landen vraagt om meer woorden, heel veel woorden, discussie en debat. Maar zij is daardoor niet zwakker. Integendeel, iedere nieuwe formulering dicht een scheur in haar bastion. Maar ik moet dan wel zeggen dat de ideologie er daarmee ook weer iets anders uit is komen te zien. Zo is er hier hoop. Daar niet.

Er is natuurlijk geen sprake van dat hier, zoals men wel vreest in dictaturen, het beleid door de literatuur ondergraven wordt. Zij mag vrijelijk bloeien. Haar wordt pas iets in de weg gelegd als zij subculturen in het kruis tast, zoals Willem Frederik Hermans en Gerard Reve hebben ervaren. Toch heb ik hopelijk enigszins duidelijk gemaakt dat er van enige subversiviteit sprake is, alleen is die van een geheel ander karakter dan een actiegroep of vakbond zich kan voorstellen. Er moet in ieder geval voor gelezen worden.

 

[1] De afgebeelde bibliotheek staat in het Binhai Cultural District
in Tianjin in China. Je vindt er 1,2 miljoen boeken
op een oppervlakte van 34.000 vierkante meter.
Zie De Ingenieur