Een Geweldloze Guerilla


PAGINA UIT HET TYPOSCRIPT VAN THE WASTE LAND

 

Aan de linkerkant had ik gedacht ruw doddegras te
   planten, en gewone commelina en welriekend
   ganzevoet
Verder dille, dreps en dolik, stijve ogentroost en
   keker en natuurlijk huttentut en puperrode
   russula
DRS P. Botanisch twistgesprek.


E
en gedicht dat alweer lang geleden grote indruk op mij maakte was The Waste Land van de Engels geworden dichter T.S.Eliot – ‘my name is an anagram of toilets’ – die in Amerika geboren en getogen was.

The Waste Land
– die titel alleen al – is een lang, imponerend gedicht, dat begint met ‘The Burial of the Dead’, waarvan de eerste regels luiden:

April is the cruellest month, breeding
Lilacs out of the dead land, mixing
Memory and desire, stirring
Dull roots with spring rain

In de vertaling van Theo van Baaren:

Wreedste der maanden is April, drijvend
Seringen uit dood land, mengend
Herinnering en verlangen, roerend
Stomme wortels met voorjaarsregen.

U hoort het verschil. Wat in het Engels kan, kan niet zonder meer in het Nederlands. Die participia zijn te nadrukkelijk in het Nederlands en beroven de versregels van hun schijnbaar achteloze en vanzelfsprekende poëticiteit. Ritmisch kloppen ze wel.

Ze worden tegenwoordig in het Nederlands nauwelijks meer gebruikt, die participia – hooguit nog door gestudeerde schrijvers van ingezonden brieven en vertalers die denken dat ze – omdát ze gestudeerd hebben – het Engels kennen, maar meestentijds helaas noch het Engels, en erger, noch het Nederlands machtig zijn. Een vertaling veroudert sneller dan het origineel.

Maar dat terzijde. Poëzie is geen vrijbrief voor uitleg, analyse, schoolmeesterij, gezeur. Poëzie is inblazing van de hoogste orde; humor, prikkeling tot creativiteit en actie, zin. Om iets te doen. Zin om zélf te schrijven, zeker, maar vooral ook om iets in het leven te roepen dat op den duur mooi wordt. Mooi.

Stedeling

The Waste Land – en nu komt het, ‘eindelijk’ hoor ik u verzuchten – heeft mij als geboren en getogen stedeling in aanraking gebracht met iets wat voor mij en mijn vrienden in het café geen dagelijkse kost was: groen, bloei, kleur, geur en een rijk geschakeerde vorm die meer aan de hand Gods te danken had dan aan de knuisten van Maarten ’t Hart.

Ik herinner me die tijd. Een tijd van  bewustwording, een schok als het ware. Ik las bij wijze van spreken nog elk jaar de Mei van Gorter toen Eliot met zijn Waste Land langskwam.

Er veranderde iets in mij. Niet meteen, maar geleidelijk.. Ik ging niet onmiddellijk aan het spitten, zaaien, planten en gieten, maar toen is wel de kiem gelegd, die zoveel jaar later begon uit te botten. Toen begreep ik ook dat literatuur en poëzie zó werken. Je neemt beide middelen op jonge leeftijd haast gedachteloos in, om ten slotte, vele jaren later, te merken dat je een volkomen ander mens geworden bent dan je gehoopt had te zullen worden.

Het was een bekering. Een ervaring als die van Saulus die Paulus werd. Ik wist dat ik nu de wereld kon veranderen. Groen moest ze worden. Groen.

Ik wil er maar mee zeggen dat zelfkennis meer baat heeft bij inzicht in je eigen krankzinnigheid dan in je academisch ontwikkelde rationaliteit.

Geweld

In New York leerde ik in de jaren tachtig van de vorige eeuw de groene guerilla kennen. Guerilla gardening. Ik houd  niet  van guerilla, ja, in de jaren zestig was ik óók voor Che en Fidel, maar  toen ik de gevolgen van hun daden zag, begon ik te griezelen van alle geweld. Dus ook van het geweld dat groen nastreeft. Geweld is geweld. Dierenbevrijding in radicale vorm is geweld. Maar de groene guerilla is geen geweld. Wat aan de groene guerilla ten grondslag lag – en ligt – sprak – en spreekt – mij aan.

Heel simpel.

Neem handenvol zaad en zaai op braakliggende stukken grond in je omgeving. Plant als het even kan heesters en bomen.

Niets op tegen, zou je zeggen als je wethouder van Groen Links in Amsterdam was, maar dan vergist u zich: die wethouder stuurt de politie op je af, want het mág niet, dat wilde zaaien in je buurt. Zwerfvuil mag, vervuilende scooters mogen, stoepen vol lallende lui van buiten, honden die zich ontlasten – het mag allemaal, maar zaad dat tot lelietjes-van-dalen, mariahartjes, juffertjes-in-het-groen, lobelia, smak of wilde orchis ontkiemt, mag niet.

De linkse droogstoppels die dit verbieden, zien er de humor of liever gezegd de poëzie niet van. Poëzie en groen zijn altijd – we weten het nog van recente dictaturen – de eerste levenstekenen die door het gezag in de knop worden gebroken.

Vandaar dat het zaaien – en het lezen van poëzie – stiekem gebeurt.

Ik heb moeite met dat ‘stiekem’. Ik vind dat de groene guerilla met open vizier moet strijden en zijn uiterste best moet doen om óók gezagsdragers ervan te overtuigen dat bomen, struiken en bloemen in een stad onontbeerlijk zijn.

Sering of blauwe regen

O, we hebben geen klagen. Amsterdam is een heel groene stad en de plantsoenendienst doet smaakvol en niet al te goedkoop zijn best, zodat zelfs degenen die geen sering van een blauwe regen kunnen onderscheiden hun ogen voor zoveel schoons niet kunnen sluiten.

Dat is het probleem niet.

Het probleem is de latente bedreiging die uitgaat van suffe lieden die steeds maar weer over parkeerplaatsen zeuren. Of  al die stinkend rijke hoeders van het kapitaal die hun braakland van alle kruid en onkruid vrij houden om projectontwikkelaars te verleiden tot het optrekken van nog meer beton rondom nog meer kille leegte. Hun tuin thuis in Aerdenhout of Blaricum laten ze aan hun vrouw over – en die weer aan een ‘mannetje’.

Zo’n mannetje ben ik.

Ik kom er eerlijk voor uit.

En ik zaai. Waar het maar kan.

Ik noem het geen guerilla  maar een sociale daad, want de grond waarop ik zaai is van ons allemaal. We betalen er in Amsterdam 90 miljoen euro per jaar aan erfpacht voor.  Als de gemeente één procent van dat bedrag aan groen zou besteden, kon ik rustig in mijn stoel blijven zitten. En T.S.Eliot lezen.
 
Winter kept us warm, covering
Earth in forgetful snow, feeding
A little life with dried tubers.

21 APRIL 2014

Theo van Baaren vertaalde The Waste Land uit 1922 in 1949 misschien voor het eerst in het Nederlands. Hij was dichter, beeldend kunstenaar, met een hang naar het surrealisme, en – als agnost – hoogleraar godsdienstgeschiedenis in Groningen. Hij is bekend om het illegale, surrealistische tijdschrift De Schone Zakdoek dat hij in de oorlog in een oplage van één exemplaar uitgaf om de Duitse censuur te ontlopen. Blaadjes met een oplage van minder dan vijf liet men met rust.