Mijn vader, Harm Gerrit Kuipers, werd op 26 februari 1899 in het Drentse Smilde geboren. Hij was de oudste zoon van een bakker, Harm Reindert Kuipers. Zijn moeder was Frederika Jacoba Bennink, die over voorspellende gaven beschikte en door handoplegging ’s mensen leed kon verzachten. Ik heb het niet van een vreemde.
In het begin van de twintigste eeuw verhuisde het gezin Kuipers van Drenthe naar Gladbeck in het Duitse Ruhrgebiet. De armoe in het Noorden van Nederland – waar men lang in het veen dank zij de turf een karig bestaan had gekend – dreef velen naar de nieuwe mijnbouwgebieden in Duitsland.
Als gastarbeiders kwamen ze daar tussen Polen en andere Oost-Europese werkzoekenden te wonen, met een dubbel paspoort zou je zeggen, maar nee, mijn vader had alleen een Nederlands paspoort. Hij was Nederlander.
Daarom werd hij in 1919, twintig jaar oud, door de Nederlandse staat opgeroepen om in Nederland zijn dienstplicht te vervullen. Het was het jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog. Duitsland stond op instorten.
Veel van wat er in zijn leven vóór mijn geboorte in 1940 is geschied, onttrekt zich aan mijn waarneming. Er zijn verhalen, maar documenten in de zin van foto’s, akten, brieven en wat dies meer zij, ontbreken nagenoeg geheel – en voor zover ze er waren zijn ze weggespoeld in de stroom die alle leven meesleurt – op wat schaarse resten na – waaruit wij een sluitend verhaal proberen te construeren. Maar het blijven brokstukken, niet te beantwoorden vragen, gissingen.
Dan is het terugvinden van een snippertje écht gebeurd verleden een uitzonderlijke gebeurtenis.
Het militaire zakboekje van mijn vader is zo’n snipper.
Het leek verdwenen, maar nog puntgaaf duikt het bijna honderd jaar later op.
Ik heb in jaren niet zo’n mooi boek(je) in handen gehad.
WKtS
29 AUGUSTUS 2014
Zie ook Het Luie End en Met hun tijd mee.