Dublin Viert 100 Jaar Joyce

Het is juni 1982. Dublin gedenkt haar grote zoon James Joyce die honderd jaar geleden in de stad aan de Liffey werd geboren. Hij leeft voort als de schepper van reusachtige romans als Ulysses en Finnegans Wake. Schriftgeleerden zullen nog minstens honderd jaar nodig hebben om zijn werk te doorgronden. De schrijver lacht in zijn vuistje.

 


18 juni 1954. De eerste Bloomsday met Anthony Cronin, John Ryan en Patrick Kavanagh bij de Martello Tower..

e week van James Joyce is alweer twee dagen oud, als ik in een van de weinige ongeschonden historische gebouwen die Dublin nog kent, de lezing bijwoon van William Empson, een Engelse hoogleraar die al op jonge leeftijd wereldvermaard werd door zijn boek Seven Types of Ambiguity.

Op het podium verschijnt een stokoude man die nog het meest de indruk wekt op weg te zijn naar de rooksalon van zijn Britse landhuis om zijn neus eens diep in een mooi glas port te steken.

Wat hij mompelt is volledig onverstaanbaar, ook al doordat twee microfoons verschillende toonhoogten uitzenden en de mooie ronde ruimte zich in een schallende akoestiek mag verheugen.

De overvolle zaal protesteert. I can’t hear a bloody word of it.

Wanhopige technici en gekwelde organisatoren komen en masse in het geweer en friemelen aan de microfoons.

Empson gaat onverstoorbaar voort.

Is dit een klucht?

Na een uur bevind ik me nog slechts met een handvol hardhorenden in de nu kille hal, maar als zelfs Anthony Burgess er de brui aan geeft, meen ik me ook te kunnen excuseren.

De organisatie van deze Joyce Centennial, de herdenking van Joyce’s honderdste geboortedag (1882), is een vrolijke rommel die iedereen van goede wil voortdurend prikkelt zoveel mogelijk zelf te ondernemen.

Als Burgess ’s avonds dezelfde gang moet maken als Empson, versmaadt hij met een theatraal gebaar de techniek en zegt hij het publiek met zijn ‘naked voice’ zijn ‘naked truth’ te zullen toeroepen.

Het is misschien typerend voor de man dat hij het niet volhoudt en tenslotte toch naar de microfoon grijpt. Na enige minuten staat hem het schuim op de mond.

Wat moet je in zo’n toestand?

OOG IN OOG MET EEN LEGENDE

Na twee dagen al overvoerd met geleerderigheid over Joyce en zijn oeuvre (vooral de boeken Ulysses en Finnegans Wake) besluit ik het rijk van de geest te ontvluchten en de genoegens van het lichaam een kans te geven.

Ik betreed een wat eten betreft onverdachte gelegenheid (health food!) en sta oog in oog met een legende, Jorge Luis Borges (foto).

‘Oog in oog’  is in dit geval misschien niet helemaal de juiste uitdrukking omdat de Argentijnse maestro al een aantal jaren zo goed als volkomen blind is (worden schrijvers blind en componisten doof?), maar het is wél zo. 

Mijn verrassing zoekt een uitweg en kennelijk ben ik in dit opzicht niet de enige. Een dame die me in het Engels lichtelijk opgewonden vraagt of ik weet wie dit is, blijkt Elisabeth Andersen te zijn, actrice (foto).

Borges weet op dat moment nog niet dat Engeland en Argentinië een staakt-het-vuren om de Falklands zijn aangegaan. Een diep gekoesterd gevoel voor andermans privacy belet mij hem te storen in zijn gesprek met een ravissante Argentijnse, maar later als ik hem spreek in het deftige Shelbourne hotel (foto) waar hij logeert, blijkt hij volledig op de hoogte van de politieke ontwikkelingen in zijn land en hij zegt: ‘Generaal Galtieri is gek. Margareth Thatcher is gek. Ze zijn allemaal gek. Dit is een onzinnige oorlog.’

Het zijn woorden die hem in Argentinië niet in dank zullen worden afgenomen en dat weet hij. ‘Ik begrijp mijn eigen land niet,’ zegt hij, ‘ik begrijp mijn eigen volk niet.’

Borges en Burgess zijn niet de enige auteurs van wereldfaam die naar Dublin zijn gekomen. Ook Hans Magnus Enzensberger, Marguérite Duras, Salman Rushdie, Chinua Achebe en E.L.Doctorow moeten er zijn, maar organisator Patrick Long kan daarover geen uitsluitsel geven. Vanavond zullen zij op een speciale avond acte de présence geven.

De meeste mensen, zoals Angela Carter en Marilyn French, ontmoet je op het symposium dat deze week aan het werk van Joyce is gewijd.
Het is de achtste keer dat het wordt belegd. Het is de kern van een groot aantal activiteiten en manifestaties, met theater, film (Joyce bezorgde Dublin zijn eerste bioscoop), tentoonstellingen (foto’s van Dublin ten tijde van Joyce) en op straat.

Het hoogtepunt is Bloomsday, 16 juni, de dag waarop 78 jaar geleden Leopold Bloom, de belangrijkste figuur uit Ulysses naast Stephen Dedalus, zijn zwerftocht door de stad begint, na een ontbijt met niertjes, ‘die het gehemelte een licht geparfumeerd urinesmaakje schonken’.

Van half zeven ’s morgens tot de volgende dag rond één uur is Ulysses dan ook hóórbaar  omdat het boek dertig uur achter elkaar op de radio wordt voorgelezen (soms weggedrukt door geluiden uit een andere wereld, vermoedelijk de handel en wandel van het huidige Dublin). Deze voorlees-sessie is in zeker opzicht een literair-technische verrichting van jewelste omdat iedereen die het boek heeft gelezen weet dat niet altijd duidelijk is wie er aan het woord is. Roland McHugh, de tekstadviseur van het programma, gelooft dat hij dat in alle gevallen duidelijk heeft kunnen vaststellen, wat – als het waar is – deze lezing tot een unieke interpretatie van het boek maakt.

OVERAL AFBRAAK, VERVAL EN VERVUILING

Op straat zijn woensdag Leopold Bloom, Stephen Dedalus, Mollie Bloom, Blazes Boylan en nog zoveel andere karakters uit Ulysses in levenden lijve te bewonderen. Mollie ontmoet ik voor het pand 7 Eccles Street.

Erin kan ze niet, want het huis is evenals een groot deel van de grauwe straat – net als de halve binnenstad – verdwenen, weggevaagd door de demiurg van de geschieden is, gewoon verpauperd of ten slachtoffer gevallen aan speculanten die men in Dublin pas sinds kort voorzichtig  iets in de weg is gaan leggen.

Omdat het pand waar Leopold en Mollie gewoond zouden hebben – werkelijkheid en literatuur lopen deze week op een ingewikkelde manier door elkaar – niet meer bestaat, ligt de lieve Mollie in een toneelbed ervoor. Een oude Dubliner krijgt reminiscenties aan de hoerenwijk waarmee Dublin menige stad in het Britse imperium destijds in omvang overtrof.

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Geboortehuis van James Joyce, 41 Brighton Square West, Rathgar, Dublin.

Wél bestaat nog het Ormond Hotel aan de Liffey (wat een vieze rivier) waar Bloom het middagmaal nuttigde. Daar wordt, binnen én buiten, die 16de juni 1904 van James Joyce nog het meest tastbaar tot leven gewekt, maar het overal aanwezige, niets ontziende autoverkeer ramt genadeloos door de vele Joyceans die opgewonden haast toekijken hoe Bloom gezellig zit te lunchen zoals de werkende bevolking dat 78 jaar geleden in Dublin deed.

De roman Ulysses, waarin de hier nagespeelde scènes zo onnavolgbaar en in soms nauwelijks te analyseren taal zijn beschreven, verscheen zestig jaar geleden, in 1922, nadat er voortdurend problemen met de censuur waren geweest in verband met vermeende obsceniteiten.

Joyce was, zoals vele andere Ieren, al vroeg uit zijn land vertrokken. Hij vestigde zich in Italië, in Triëste – waar hij Italo Svevo leerde kennen, de man die model zou staan voor Leopold Bloom – en later in Zürich.

Daar begon hij in 1915 aan Ulysses, maar toen het boek af was, wilde geen uitgever eraan.

Totdat Sylvia Beach, die een kleine boekhandel in Parijs had (Shakespeare & Co), de moed had het boek te publiceren.

Nu, zestig jaar later, blijkt de roman die zo’n getrouw beeld geeft van het leven in Dublin zoals de balling Joyce dat van verre zag, niet langer bestand tegen de werkelijkheid die ik als bezoeker onder ogen krijg. Overal ontwaar ik afbraak, verval, vervuiling. Misschien is alleen de armoede in Dublin constant gebleven. Hoe interessant het ook lijkt om Bloom op zijn wandeling door de stad te volgen, het is beter de herinnering aan hem ongeschonden, dat wil zeggen, in boekvorm, te bewaren…

DE VROUWEN VAN JOYCE

Theater kan wél.En hoe! Het blijkt als ik, ook op Bloomsdag, de Ierse actrice Fionnula Flanagan zie, die de vrouwen uit Joyce’s leven stem en gebaar geeft. Het is een hartveroverende ontmoeting met Gertie MacDowell, Mollie Bloom, Nora Barnacle, Sylvia Beach, Harriet Shaw Weaver en de wasvrouwen uit Finnegans Wake.
Gertie MacDowell is een meisje uit Ulysses dat op het avondlijke strand van Sandymount op preutse wijze zichzelf en Bloom een orgasme bezorgt.

Mollie Bloom is Leopolds vrouw met al die erotische dromerijen, die menigeen in de waan hebben gebracht heeft dat zij Bloom voortdurend ontrouw was. Maar Richard Ellmann, schrijver van dé biografie over Joyce – die dit jaar opnieuw herzien en uitgebreid het licht zal zien – heeft er al op gewezen dat hier droom en werkelijkheid verraderlijk door elkaar lopen. En ook Marilyn French, van wie onlangs Het boek als wereld verscheen, benadrukt  dat de seksuele uitspattingen van Mollie zich vooral in haar hoofd afspelen en haar trouw aan Bloom niet in de weg staan – het zijn visies waaraan we meer en meer gewend raken naarmate we leren accepteren dat ook vrouwen hun seksuele fantasieën hebben.

Flanagan brengt deze Mollie, deze door en door zinnelijke Mollie, breeduit op haar sponde gelegen en haar borsten koesterend, indrukwekkend, en ik denk vooral, Iers tot leven.

Harriet Shaw Weaver was de vrouw die de altijd onder kommervolle omstandigheden levende Joyce financieel ondersteunde.


Nora Barnacle en James Joyce op hun trouwdag met een raadsman

Sylvia Beach gaf Ulysses uit en Nora Barnacle was Joyce’s toegewijde vrouw,  met wie hij zich pas na vele jaren van samenwonen in de echt liet verbinden – hij had de pest aan zulke conventies – en bij wie hij twee kinderen kreeg: Giorgio en Lucia. Vooral het droeve lot van Lucia, op wie Samuel Beckett verliefd werd, legde een schaduw over het toch al niet zo rooskleurige leven van de familie Joyce.

Fionnula Flanagan maakte prachtig drama van dit onderdeel van Joyce’s biografie.

SCHRIFTGELEERDEN

Minder opgewonden ben ik geraakt van het studieuze gedeelte van het Joyce-programma. In de twee universiteiten hier, waarvan het prachtige Trinity College in goed-Engelse Oxford-stijl een stijlvolle enclave is tussen alle sloop en verwording, worden elke dag tientallen hoorcolleges gegeven door Joyce-specialisten uit de hele wereld.

Het Joyce-symposium dat dit jaar voor de achtste keer wordt gehouden, trekt in toenemende mate jonge Amerikaanse schriftgeleerden aan voor wie Joyce en zijn werk gewoon brood op de plank zijn.

Niet voor niets zetten zij hun uiterst verzorgde gebit meer en meer in de kluif die Finnegans Wake heet, een boek waarvan Joyce zelf heeft gezegd dat hij er de kritiek voor minstens honderd jaar werk mee heeft verschaft.

Tot mijn stomme verbazing weerhoudt die uitspraak de eeuwige studenten er niet van almaar weer nieuwe papers over Joyce’s werk te publiceren.
Anthony Burgess merkte op dat je vooral moet luisteren naar Finnegans Wake – in navolging van de meester zelf overigens  – omdat Joyce in dit boek het geschreven woord weer muziek wilde laten zijn, gesproken taal, hóórbare taal (met een onmiskenbaar Ierse inslag). Burgess stak dan ook z’n afkeer van al dat geleerdengedoe niet onder stoelen of banken.

Eerlijkheidshalve moet me van het hart dat er soms wel prikkelende dingen te beluisteren vielen, vooral daar waar men probeerde Joyce en zijn verhouding tot het Modernisme te verhelderen.

Wat op dat punt te berde gebracht werd, wordt goed onder woorden gebracht door Hugh Kenner in A Starchamber Quiry, een boekje dat ter gelegenheid van deze Centennial werd uitgebracht.

Joyce, schrijft hij, behoort tot de kunstenaars die voor het eerst probeerden te laten zien welke invloed de moderne stad, met zijn technische verworvenheden, zijn kunstlicht, drukte, haast en transportmiddelen – Dublin had al vroeg een goed geoutilleerd tramsysteem – op zijn inwoners uitoefende. Net als Ezra Pound, de ‘ontdekker’ van Joyce, en T.S.Eliot, wiens gedicht The waste land tegelijk met Ulysses verscheen, was Joyce zich de ingrijpende veranderingen als gevolg van de technologie in zijn tijd sterk bewust.

Die veranderingen droegen ertoe bij dat het (negentiende-eeuwse) victoriaanse laken waaronder in Engeland het driftleven, de seksualiteit, de volksverachting en nog zo het een ander diep was weggestopt, van de werkelijkheid werd afgetrokken en wat zichtbaar werd, was een angstaanjagende chaos waarvoor men terugdeinsde en die het individu op zichzelf terug wierp, op z’n subjectiviteit en instincten, op zijn eigen waarnemingen en dus op het zich handhaven in het nu.

Niet voor niets voltrekt het enorme epos van Joyce zich in 24 uur tijds, één etmaal – als om te laten zien dat er tegenwoordig met zoveel wetenschap en technologie in een mensenleven zoveel meer gebeurt dan in het leven van vele generaties in de eeuwen daarvoor.

NATUURWETENSCHAP

Subjectief was de wereld geworden en de literatuur, althans die van Joyce en andere Modernisten, wenste zich niet af te sluiten van de schokkende bevindingen waarmee de geavanceerde natuurwetenschap het vertrouwde wereldbeeld op zijn kop zette, de wereld van de ontdekkingen die Einstein, Bohr en Heisenberg op hun naam brachten, of zoals iemand op het symposium zei: Zij beroofden ons van het idee dat er een absolute waarheid bestond.

Joyce heeft die waarheid nog gezocht, in de wereld van de taal, in zijn wereld, in een gesloten wereld als die van Finnegans Wake, die hoe rijk ook, zich misschien inderdaad pas over honderd jaar enigszins laat openen.

Het is de vraag of die wereld nu, na vijftig jaar, voor eigentijdse lezers én schrijvers nog zo raadselachtig en intrigerend is als ze was voor degenen die met Einstein opgroeiden en hem niet begrepen….

Veel jonge Ierse schrijvers zeggen in elk geval dat ze er niets meer mee te maken willen hebben.

Zij willen geen literair gepuzzel, zij willen ervaringen.

Maar met die wens is de literatuur niet uit de problemen waarmee Joyce en de moderne tijd haar hebben opgezadeld.

 

 

WKtS
JUNI 1982
Oorspronkelijk gepubliceerd in de Volkskrant van juni 1982