
ZE LACHTE EN LIET WERNER HAAR BOEKET ZIEN
44
Werner knikte.
‘Je kunt proberen je leven te begrijpen,’ zei Ilse, ‘maar of je het kunt verklaren… Je lotgevallen lijken me tot op zekere hoogte tamelijk willekeurig. Ik kan met de beste wil van de wereld niet bedenken wat er de bedoeling van was, voor mij, dat de tweede wereldoorlog uitbrak…’
Ze bukte zich en zei, terwijl ze nog over haar bloemen gebogen stond: ‘Ik denk dat wij van nature geneigd zijn om wat ons overkomt te ordenen. We kunnen niet anders. De taal alleen al die we gebruiken, dwingt ons ertoe. Wat je niet kunt benoemen, valt buiten je begripsveld, vandaar dat nieuwe talen die in de loop van de eeuwen ontstonden, zoals de taal van de wiskunde, of van de scheikunde, ons bevattingsvermogen zo ongelooflijk hebben verwijd. Hoe primitiever en onbeholpener je taal, des te beperkter je vermogen om te ordenen, des te dwingender ook, benauwend zelfs. In de indrukwekkende denkbeelden van de oude Grieken, die we toevallig wat beter kennen dan de denkbeelden van andere oude denkers, zoals jouw Panini, wordt alles al netjes ingedeeld, zoals je bijvoorbeeld bij Plato in zijn Timaeus kunt lezen, een scheppingsverhaal waarop, anders dan in het ons vertrouwde Genesis, de wiskunde is losgelaten. Orde. We verzinnen voor alles wat ons overkomt een reden en als we die niet vinden zijn we ongelukkig. Onze tragiek is, ik bedoel wij mensen die nu leven, dat we steeds minder redenen vinden. Het is dan ook een onmogelijk karwei om de hedendaagse mens en zijn wereld te verklaren. Het beste kun je de schokken en klappen van alledag maar gebruiken als bouwstenen voor je eigen veilige huis. Je schept uit alles wat zich aandient je eigen levenskunstwerk, je eigen collage, waarin je op jouw manier kunt wonen. Dat is misschien het hoogst bereikbare. Your home is your castle.’
Ze lachte en liet Werner haar boeket zien. Ze hield de bloemen vlak voor zijn neus. ‘Ruiken,’ beval ze. Hij snoof de geur op, diep, alsof hij nicotine inhaleerde of de hasj van Jack en rook de frivool over elkaar heen buitelende geuren die een aangenaam sanerende werking op zijn gemoed leken te hebben. Alsof de ernst weer even verdampte. Hij zag een bloot kind gierend van de pret uit het struweel tevoorschijn stuiven. Een vrouw met lange, losse haren kwam er achteraan en greep het bij zijn kladden. Even kruiste haar blik de zijne. Meteen verdwenen ze weer. Er was in geen velden of wegen een huis te bekennen. ‘Zie je,’ ging Ilse verder, ‘hoe ik terwijl we hier maar wat wandelen de natuur naar mijn hand heb gezet. Zo’n boeket, dat is ook een ordening, vind je niet? Een klein kunstwerk,’ liet ze er koket opvolgen.
Werner was het volmondig met haar eens. Hij zei: ‘Je ruiker is een verheviging van al die natuur om ons heen.’
‘Het een kan niet zonder het ander,’ zei ze.
Ze lachte, spreidde haar armen boven haar hoofd en maakte een jolig rondedansje alsof ze uit louter vrolijkheid aan dit stilliggende land de gigue of sarabande wilde toevoegen. Toen zei ze: ‘Onze grootste opgave is vanzelfsprekend om ten slotte heel die verdomde technologie hoe dan ook in onze eigen schepping te integreren.’
‘Ga d’r maar aan staan,’ zei Werner.
Ilse gaf hem de ruiker. ‘Voor jou,’ zei ze.
Zwijgend liepen ze verder, Werner met zijn bruidsboeket wat onwennig in zijn knuist. Ilses uitgelatenheid had hem rustig gemaakt, een rust die zijn weemoed om het verlies van die paar Zweedse vrienden, vergrootte, maar niet verzwaarde. Hij dacht er met plezier aan terug. Het ondermijnde hem niet meer. Het werd… verhaal. Hij schrok. Was dit geen cynisme? Was dat wat Ilse had bedoeld? Hij probeerde het haar uit te leggen.
‘Ja,’ zei ze onomwonden, ‘dat is wat je doet, en ook moet doen, of misschien gebeurt het bij de een vanzelf en zal de ander nooit weten wat het is: je ordent je ervaringen, juist de meest intieme, in een misschien conventioneel patroon dat gegeven de levende werkelijkheid, die ook een ménselijke werkelijkheid is, een líefdevolle werkelijkheid, tamelijk wreed kan aandoen. Tja,’ zei ze ten slotte, met een vreemde trilling in haar stem, ‘het leven is hard…’
Werner vroeg zich af of ze niet moesten omkeren, ze liepen al minstens twee uur. Moe was hij niet, integendeel. Ook Ilse wekte niet de indruk aan het eind van haar krachten te zijn. Hoe ver kon een mens op één dag lopen? Door de eeuwen heen hadden volkeren, mannen, vrouwen met kinderen op hun heup en aan de borst, onvoorstelbare afstanden afgelegd, de Grote Volksverhuizing, de trek naar het Westen. Hier in deze overweldigende, bij wijze van spreken van alle menselijkheid verstoken natuur – hij zag het jongetje weer, en die vrouw, waar waren ze gebleven, waar was de vrouw gebleven die hem als een priesteres in een oud, geheim ritueel op zijn vruchtbaarheid had beproefd, waar was Anni–Frid, deed ze het met iedereen? Jack: Frieda neukt met iedereen – begreep hij wat Ilse bedoelde als ze zei dat de technologie hun de kunst afnam. De technologie had de kunstenaar de natuur ontnomen. Hij kon alleen nog maar, net als alle anderen slaaf van die ongrijpbare op ondoorgrondelijke wetenschappelijke kennis berustende macht, lege machinale dingen produceren. Clichés, gein, grappen, zelfbevrediging…
Hij schoot in de lach. Ilse keek hem aan. Hij zei: ‘Ik moest aan Armand denken.’
‘Aan Armand?’ vroeg ze.
‘Ja,’ zei hij, wat verbaasd, ze was hem toch niet vergeten, ‘aan Armand. Die is van plan zijn masturberen tot kunst te verheffen.’
‘Oh,’ zei Ilse, ‘maar dat is toch al een hele kunst.’