Doktor Faustus – 37

 
HIJ ZAG HET GOUDBLONDE SCHAAMHAAR…
 
37
 
Lars was nog niet uitgesproken of er schoof een man aan, vervilte baard, rode bandana om zijn verweerde kop, die hem mild toegrijnsde en net als Winston Churchill het Vteken maakt, maar dan zonder sigaar.
 
De bandana had een grootgeschapen, tuitvormige sigaret in zijn hand. Hij trok eraan en hield de rook zo lang binnen dat Werner vreesde hem voor zijn ogen te zien stikken. Of hij ook even wilde zuigen? Vreemde smaak. Lars fluisterde hem in dat Jack gedeserteerd was. ‘Vietnam,’ zei hij. ‘Hij schuilt bij ons tot het over is. In ruil daarvoor geeft hij ons die tabak.’ Ook Lars nam nu een trekje. Werner vroeg zich af hoeveel mensen inmiddels aan het saffie hadden gelurkt. Peace. Hij werd afgeleid door een vrouw die zich in navolging van Lars ook had opgericht. Wilde zij hen ook toespreken? Over het doden van de klapmuts? De vrouw, of liever gezegd het meisje ze leek hem nog geen achttien, al zag ze er op een of andere manier ouder uit maakte een paar bevallige bewegingen met haar lichaam die eerder een dans leken aan te kondigen dan een praatje. Werd het een striptease? Hij legde het fluisterend aan Ilse voor, maar die schudde haar hoofd. ‘Nee, Werner, toch niet hier!’ Het meisje deed een paar pasjes, huppelde wat rond, bewoog gracieus haar heupen, totdat ze plotseling ruw en bijna agressief met haar bekken begon te stoten. Het duurde niet lang, vier, vijf keer, bijna obsceen, toen verstarde ze, terwijl haar armen nog een moment als Medusaslangen boven haar hoofd kronkelden.
 
Werner gokte er nog steeds op dat ze zou gaan dansen. Het zanggroepje had zich verplaatst naar een plek achter het meisje voor een felrood en paars geschilderde muur. Aan hun gitaren ontlokten ze niet langer de goed in het gehoor liggende melodieën van daarnet, maar een hartverscheurend gejank dat met een opzwepend ritme gepaard ging.
 
Nu, dacht Werner, nu, dit was een sein. Nu. Het meisje was opnieuw gaan bewegen, maar bleef niettemin op haar plaats, draaide met haar heupen alsof ze een denkbeeldige hoelahoep hoog hield, soms opnieuw zo’n stoot vanuit het kruis, totdat haar lange, witte jurk van organza of hoe die tere witte stof ook mocht heten, langzaam van haar lichaam begon te glijden, zo langzaam dat Werner haar voorstelling toch als de kwellende verleiding van het sensuele ontkleden ervoer die hij voor Ilse vermoedelijk te plat met het nachtclubwoord striptease had aangeduid, nee, dit was hoger honing, een spirituele ontbloting die in plechtigheid de onthulling van een  kunstwerk naar de kroon stak, een ontmaskering die hem dit lichaam, matglanzend en licht gevernist door de Zweedse zomerzon, met de onverkleurde tere zwelling van de borsten, schonk als de Venus van Botticelli. Hij zag het goudblonde schaamhaar. Op ooghoogte, zo dichtbij dat hij haar rook. Werner voelde de prikkeling die hem Sandra had willen doen tekenen.
 

De jonge vrouw, wier meisjachtigheid nu niet meer te ontkennen viel, bleef een aantal seconden, minuten, misschien wel, Werner keek en keek maar, net als alle anderen, doodstil, zwijgend, geil wellicht al, hongerig, roerloos in haar opperste staat van schoonheid opgenomen. Toen maakte ze eindelijk de verwachte dansbeweging en zei: ‘Kom, allemaal,’ alsof ze hen uitnodigde, een bevel gaf, een beroep deed op een communale afspraak, een rituele gewoonte. Alle aanwezigen gaven er voetstoots gehoor aan. Iedereen ontdeed zich van zijn kleren. Werner zonk door de grond. ‘Kom,’ zei Lars tegen Ilse, maar die schudde van nee. Het werd stil, heel stil, zo stil als het in dit aan de nijverheid toegewezen stadsdeel misschien in de afgelopen honderd jaar nog nooit geweest was, ook de zangers zwegen, ze hadden hun gitaren op de grond gelegd, en de hele commune stolde tot een tableau vivant, een schuttersstuk in afwachting van de hoffotograaf, bevroren, een geheel, alle individuen versmolten tot het groepsnaakt dat Werner minder trof dan dat ene blote meisje wier fysieke schoonheid aan het volmaakte grensde.

 
Waar was ze? Ze opende haar mond. De kring week uiteen. Alle communeleden gingen door de knieën, op één vrouw na die recht tegenover hem de lotuszit verkoos. Het meisje deed haar beklag Lars legde het hem in het Engels uit over haar vader en haar moeder. Werner hoorde een klaagzang die Zweeds als hij was en door Werner niet kon worden verstaan, de indruk wekte op geen enkele wijze door rijm of ritme in toom te worden gehouden.
 
De welluidende meisjesstem humde en jankte en schoot soms zo schurend, schor of schreeuwend uit dat een stel uitzinnige muzikanten zijn woede op hun instrumenten leek te koelen. Het meisje klaagde over het beklemmende zwijgen thuis, over de zondagse kerkgang, over de ouderlijke tweeeenheid die haar uitzonderde. Ze hadden, schoot ze plotseling uit, op zondag eens niet naar de kerk moeten gaan om daarna met alle kleren aan te gaan liggen neuken. ‘Ze hadden het mij moeten laten zien,’ huilde ze. ‘Ze hadden mij niet moeten buitensluiten. Horen jullie dat, vader, moeder? Niet zonder mij, ik hoorde erbij, ik was jullie kind.’
 
Na deze kreet, die lang bleef na suizen in Werners oren, verloor de jeremiade van het meisje zijn aanzwellende cadans om te veranderen in een dierlijk kreunen dat met een stokkend wringen van de handen gepaard ging. Het meisje wierp, als in ondraaglijke smart, haar hoofd met korte rukjes van links naar rechts, van achteren naar voren. Ze zonk op haar knieën, weende met gierende uithalen, maar naderde hoorbaar het einde van haar krachten want geleidelijk ging het huilen in snikken over en toen ook dat geluid nagenoeg verstorven was, wenkte ze met dezelfde hand waarmee ze de tranen uit haar ogen wreef, een jongeman, net zo naakt als de anderen, iets ouder dan zij, een grote kerel met een blonde snor en rode, vochtige lippen, die prompt overeind kwam.
 
Het meisje had zich languit in de kring gelegd, haar benen wijd gespreid. Ze boog zich naar voren, pakte de man bij beide polsen en trok hem op zich. Handmatig, zag Werner, vergemakkelijkte zij zijn intocht. Zijn billen waren zacht en rond en lagen, nauwelijks bleker dan de rest van zijn lijf, vast tegen elkaar aan. Algauw zag hij ze meebewegen met de soepele dans waardoor de Viking sinds mensenheugenis zijn sterke noordse vrouwen, raszuiver en volgzaam, van gezond zaad voorzag mooie kinderen, die Zweden, mooie, mooie kinderen en terwijl Werner, hij keek opzij naar Ilse, wachtte op het moment suprême dat te zien aan de versnelling van het ritme niet ver weg kon zijn, was er plotseling de engel en het vlammende zwaard. Een huilend gegrom vulde de holle ruimte. Geen zinderende ontlading. Met een woedend gebaar had het meisje het mannenlichaam van zich afgeduwd. ‘Nee, nee,’ riep ze met overslaande stem, ‘weg, geen zaad in mij, geen kinderen.’
 
Verdriet, dacht Werner, die naar de verstoten vrijer keek, wat is hier in godsnaam gaande? Ilse pakte hem bij de hand en trok hem overeind. Voorzichtig schoven ze achterwaarts de zaal uit. Niemand leek hen op te merken. Pas buiten durfden ze weer vrijelijk te ademen. ‘Elke renaissance,’ zei Ilse, weer met die vertrouwde spot van haar, ‘begint nu eenmaal naakt.’
 
Het was al bijna twaalf uur, maar nog klaarlichte dag. Geen tijd om te gaan rusten. Ze reden door de uitgestorven stad naar een plek aan het water waar ze de hemel weerspiegeld zagen. Ze waren op een bank gaan zitten en keken naar het wonder van het nachtelijke licht. ‘Met het water mee,’ zei Werner, ‘dreven de Vikingen de wereldzeeën over. Ze waren overal. In Normandië, op Sicilië, zelfs in Amerika.
 
‘En in Utrecht,’ zei Ilse, die doelde op het schip dat vanaf de middeleeuwen in het veen had gelegen, maar sinds kort in de kelder van haar museum was ondergebracht en vandaar zijn penetrante stank door het hele gebouw verspreidde. Geen schoolkind dat de lucht niet kende. Zo ruikt de Noorman. Werner zag de naakte communale gemeenschap, het bloedmooie meisje, de jongen met zijn nog kloppende pik. Ithyfal afgodsbeeld. De lucht van zo’n groep. Transpiratie, darmgas. Alles voor het milieu.
 
‘Wat gaat de Noorman ons in deze tijd brengen?’ vroeg hij en keek opzij naar Ilse.
 
‘Het naakt,’ zei ze, giechelend als een meisje. ‘Na het Zweedse wittebrood, het Zweedse naakt. De bevrijding is nabij. Kijk maar hoe licht het hier is, hoe men zich bevrijdt. Niet die loden last van jou.’
 
‘Van ons,’ dacht Werner die haar spot negeerde.
 
Ze reden terug en betraden voor de vierde keer tijdens hun ontdekkingsreis het rijk van Aquarius.
 
 
Werner werd wakker van het schommelen van de boot. Hij hoorde het water tussen wal en schip klotsen. Hij wist meteen waar hij was. Welke fameuze heldin van het witte doek had vóór hem in dit bed gelegen? Zijn droom begon te scheuren. In de ragfijne sluiers die overbleven, zag hij weer het meisje, AnniFrid, hij herinnerde het zich, Lars had haar naam genoemd, maar dwars door haar heen de wat mollige vrouw die tegenover hem had gezeten. Het beeld van haar grote, zachte borsten en het weelderige schaamhaar drong zich op. Was het tijd om op te staan? Hij had geen idee, totdat hij hoorde kloppen. Ilse: ‘Werner, ben je wakker?’ Hij wilde spontaan uit bed springen en de deur openen, maar bedacht dat er hij in zijn blote kont niet heel toonbaar uitzag. ‘Ik kom eraan,’ riep hij.
 
Ze ontbeten aan dek. De zon scheen. Het was al warm.
 
‘Wat is eigenlijk het verschil tussen de Méditerranée en dit?’ vroeg Ilse. ‘De Middellandse zee was in de tijd die wij nu de klassieke oudheid believen te noemen het middelpunt van de wereld. Daar werd alles bedacht waar we vandaag de dag nog op teren, maar hoe was het hier? Wat kwam hier tot stand? De omstandigheden waren vergelijkbaar, kijk maar om je heen, je voelt het trouwens.’
 
‘Ze hadden alleen niet het hele jaar de tijd,’ zei Werner. ‘Als het in september begon te winteren, moesten ze hun zonnige gedachten een tijdje in de ijskast leggen.’
 
Ilse lachte. ‘Geloof je niet,’ zei ze, ‘in de genius loci, een plaats op aarde, in de natuur, waar door de toevallige omstandigheden van dat moment, de juiste vochtigheidsgraad, de goede hoeveelheid licht, een geschikte temperatuur, enfin, je zou het in een laboratorium kunnen nabootsen, iets ontstaat dat in de geschiedenis een ereplaats krijgt, de uitvinding van de boekdrukkunst bijvoorbeeld, om over het ontstaan van de mens maar te zwijgen.’
 
Werners keek haar aan, maar zei niets. Zijn gedachten gingen uit naar Långbanshyttan en het lood. Hoe lang nog? Ze moesten verder, maar voordat hij dat kon opmerken, zei Ilse: ‘Lars heeft ons uitgenodigd voor een bijeenkomst ergens buiten de stad, om over de dingen te praten waar zij zich mee inlaten, of’, ze aarzelde even, ‘tegen ten strijde trekken. Zullen we? Ik moet er ook iets zeggen.’ Ze keek hem afwachtend aan.
 
Werner was verrast door het voorstel. Het trok hem aan omdat hij na die eerste indruk wel meer van deze commune wilden weten, maar hij wilde ook naar het lood dat al dagen in zijn dromen afwezig was. Ilse zag hem aarzelen.