De Mantra Van De Bezuinigingen

OLANG ik me, als journalist én staatsburger, noodgedwongen met politiek inlaat, hoor ik het verhaal van de bezuinigingen. De mantra van alle nieuwe machthebbers is, althans in Nederland, telkens weer dat er bezuinigd moet worden. En flink ook.

Hoe rechtser (en dommer) een kabinet, zoals nu het kabinet-Rutte, des te meer moet er ‘ingeleverd’ worden. Maar de praktijk is altijd weer, na vier jaar of zoveel eerder als de nieuwe van Godswege boven ons gestelden gedwongen zijn de pijp aan Maarten te geven, dat er niet bezuinigd is. Integendeel. Er werd met geld gesméten.

De overheid is geen bedrijf, hoe grappig men het in Den Haag ook vindt om van ‘de BV Nederland’ te spreken. De overheid is een bureaucratie – net als tegenwoordig grote bedrijven of multinationals zoals Philips, Akzo, Shell, ING, ABN-Amro of hoe ze ook mogen heten.

Bureaucratie vergezelt de technologie die zowel bij de overheid als in het bedrijfsleven de dienst uitmaakt. De technologie is een rationaliseringsproces dat ongetwijfeld onze gezamenlijke vooruitgang dient, maar oneigenlijk toegepast van kleine problemen gróte maakt. Grote organisatorische problemen. De oplosser, in casu de ambtenarij, wordt op die manier zèlf het probleem, een probleem dat paradoxaal genoeg telkens opnieuw bijna automatisch met nóg meer rationalisering, schaalvergroting, automatisering et cetera wordt bestreden. Dit verergert de kwaal zodanig dat alleen nog maar hulp van buitenaf de remedie lijkt te zijn – deskundige én menselijke hulp, van coaches, trainers, tsjakka-roepers, paardenfluisteraars en andere zachte, maar duur betaalde krachten, terwijl de oplossing, zoals altijd, voor het oprapen ligt: pak de problemen niet aan op een wereldvreemd, hoog academisch vervormd, abstract niveau, maar bij de wortel.

Met andere woorden: als het je taak is  de vuilnisbakken in Nederland te legen, dan kan het geen kwaad om eens goed na te denken over hoe je dat ‘in grote lijnen’ doet, maar mag een empirisch uitstapje naar  de weerbarstige praktijk niet ontbreken. Uiteindelijk gaat het er niet om dat je een onbeholpen gesteld  rapport afscheidt  maar dat iemand (of iets) die vuilnisbakken ook leegt. Klachten aan het adres van de bureaucratie gaan op dat punt de mist in. De organisatie worstelt met zichzelf, jij met die overvolle vuilnisbak voor je deur.

Is er dan geen verschil meer tussen de overheid en een ondernemingsgewijze bureaucratie? Dat is er, zeker. Een bedrijf gaat er soms toe over hele afdelingen te ‘saneren’, dat wil zeggen op te doeken of met winst te verkopen, omdat de bazen nu eenmaal salarissen achterover drukken waarbij vergeleken het honorarium van de beroepsvoetballer (en zijn trainer) een fooi is en bovendien de aandeelhouders tevreden gehouden moeten worden.

De overheid daarentegen saneert niet, al roept men voortdurend dat dat moet gebeuren. De overheid breidt uit.  Ze dijt in het huidige tijdsgewricht des te harder uit naarmate overal in het land meer ambtenaren langs de vaak kortstondige weg van een politieke baan sleutelposten vinden als die van burgemeester, commissaris van de koningin, dijkgraaf, bestuurder van een pensioenfonds, voorzitter van een hogeschool  of commissaris bij de staatsbank ING.

Je kunt er vergif op innemen dat zulke bestuurders, gepokt en gemazeld in de bureaucratie, hun ambtenaren (‘medewerkers’ genoemd) niet voor de voeten lopen.

En daar gaat het mis.

Ondernemingen kunnen gloriëren bij een goede sfeer en een gezaghebbende baas die niet zelf het onderste uit de kan wil hebben. Dat kan leiden tot een geïnspireerde eensgezindheid waarbij doel en middelen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd kunnen worden.

In een bureaucratie is dat niet onmogelijk, maar wel heel ongebruikelijk.

Bij ontstentenis van een doelgerichte, op de buitenwereld en een efficiënte dienstverlening gerichte mentaliteit, gaan telkens weer de deuren dicht en sluipen onverschilligheid, gemelijkheid, onmacht, corruptie en dus verspilling het ambtelijke apparaat binnen.

Dagelijks bouwen onze ambtenaren mee aan kleine DDR-tjes in ons land.

Het zou de moeite lonen om na te rekenen hoeveel het vorige kabinet in de jaren dat het geacht werd de financiële huishouding van de BV Nederland te bestieren, heeft verspild.

We zouden ons een ongeluk schrikken, denk ik.

Er ligt alweer een nieuwe taak voor een programma als Zembla, dat de diefstal van miljarden aan pensioengeld door de overheid aan de kaak stelde.

Wat er gebeurt als een krant becijfert hoeveel geld er in bepaalde welomschreven gevallen wegspoelt in de  rioleringen van de overheid, zag je dezer dagen ook in Het Parool dat groot opgemaakt wereldkundig maakte hoe de gemeente Amsterdam vele, vele miljoenen door het falen van de ICT over de balk smijt.

De ICT – de bloedsomloop van onze door en door technologische samenleving.

Er werd slechts een tipje van de Amsterdamse niqab opgelicht, maar dat was alarmerend genoeg: Hogere ambtenaren die er een puinhoop van maken, die uit geborneerd eigenbelang  en de wetenschap dat ze elders zeker geen baan zullen vinden, blijven zitten, en niet mee-, maar tegenwerken.

In militaire dienst noemden ze dat vroeger ‘lijdelijk verzet’.

Dat was nog het pijnlijkst aan het verhaal in Het Parool: dat lijdelijk verzet van  degenen die verantwoordelijk zijn voor het reilen en zeilen van de communicatietechnologie in een grote en gecompliceerde stad als Amsterdam. Adviezen van externe deskundigen werden domweg genegeerd.

Waar men niet zelf het geld verdient, maar het – via de belasting – van anderen krijgt, is een zorgvuldig beheer van de beschikbare middelen vanzelfsprekend, lijkt mij.

Zo’n verspilling als waarvan nu weer sprake is, is niet alleen een kwestie van geld. Ze heeft vooral ook een sociaal en psychisch effect, Ze draagt bij aan de onrust die mij bevangt als ik het gevoel krijg te worden bestuurd door een ondeskundige, machteloze en zelfs  achterlijke overheid.

Natuurlijk valt deze gang van zaken ambtenaren in het algemeen niet (helemaal) te verwijten. De meesten van hen zullen elke dag – misschien zelfs tegen de verdrukking in – consciëntieus en betrouwbaar hun werk doen. Voor de doorsnee-ambtenaar zal ik dan ook mijn pet blijven afnemen. Hun tragiek is dat ze nog jaren volkomen foutieve of overbodige handelingen kunnen verrichten als de leiding al lang tot de orde is geroepen, en haar rampzalige beleid heeft gestaakt. Maar hun werk is, hoe dan ook, onmisbaar. Het zijn de chefs  – veelal drukker in de weer met hun carrière en hun lease-auto dan met hun werk –  die je er het liefst allemaal uit zou bonjouren als ze er niet in slagen problemen op te lossen omdat ze zich geen moer van de buitenwereld aantrekken. Het is hun arrogance of power met de make-up van doortrapte onderdanigheid die irriteert. Gerd Leers.

Het verhaal in Het Parool biedt weer eens ruimschoots gelegenheid om te roepen dat die hogere echelons in de ambtenarij nodig uitgedund moeten worden.

Opschudden. Bezuinigen. Niet minder ambtenaren, maar minder top-ambtenaren is de leus (aan de vooravond van die onzinnige Statenverkiezingen die ons weer vele, vele uren kostbare zendtijd gaan kosten).

Ze omscholen zou de minst kostbare optie zijn, maar ik geloof niet dat we daar nieuwe, schrandere informatici aan overhouden. Ik vrees dat onze hogere bureaucraten louter linkerhanden hebben.

Nederland, heeft iemand gezegd, is een provincie van Europa aan het worden. Ik denk dat het waar is. Als je alleen al ziet hoe men in deze pays bas waar Tacitus nog van die eigenwijze Ingweonen hun land zag indijken, het Nederlands verhaspelt, verrinneweert en tot nietszeggend gebrabbel terugbrengt, weet je welke kant het opgaat.

Maar intussen zijn we nog geen onderdeel van Europa. Intussen zijn we nog onszelf, en moeten we het maar zien te rooien.

De kwaliteit van het bestuur, van het land én van onze gemeenten, staat de komende jaren op het spel. Iets meer oog voor meer dan het materiële zou daarbij kunnen helpen.

Als het geld dan toch op zo grote schaal verspild moet worden, doe er dan als overheid eens wat vaker iets moois mee, iets muzisch, iets wat de mensheid zich nog zal herinneren, lang nadat de macht zich definitief in Brussel heeft gevestigd en men in deze contreien alleen nog maar thuis – in bepaalde behoudende kringen – het dialect spreekt dat lang de door een suffe ambtenaar bedachte naam droeg van Algemeen Beschaafd Nederlands (of nog liever: ABN). 

 

WKtS  
10 FEBRUARI 2011