In het spoor van de Etrusken

IN DE TUFSTEEN UITGEHAKTE INGANG NAAR DE NECROPOLIS IN SUTRI

Een verzonken beschaving
in Lazio

 

‘Kijk, de Etrusken zijn al zo lang dood’ –
en opnieuw sprak hij alsof hij een sprookje vertelde –
‘dat het is alsof zij nooit geleefd hebben,
alsof zij
altijd dood zijn geweest.’
DE TUIN VAN DE FINZI-CONTINI’S [1]

 

elkens als we de afgelopen jaren Italië bezochten, lieten we de Etrusken links liggen. Dat was geen gebrek aan belangstelling, integendeel. We waren bang dat een ontmoeting ons te veel zou worden. Je hád al zoveel te verwerken als je door Toscane of Umbrië zwierf. Her en der een glimp van de Etrusken in Volterra, Florence, Cortona, Chiusi, Arezzo, Perugia, Pisa, Bologna en Rome – dat moest genoeg zijn.

Misschien was het ook hun dodencultus die ons op afstand hield. Al die grafheuvels en onderaardse tomben – de vakantie was er niet, vonden we, om langdurig in necropolen te verwijlen.

Maar je wordt ouder. Het leven wijkt, de dood nadert.

Dit keer vlogen we naar Rome om die Etrusken eens van dichtbij te bekijken.

De eeuwige stad bruiste als vanouds. Het was september, maar heel druk. Trossen toeristen kleefden als strontvliegen aan de verplichte culturele kluifjes. Schuifelend op hun gympies blokkeerden ze massaal de toegang tot de gewijde plaatsen die we opnieuw – of voor het eerst – wilden aandoen. De horden beroofden Rome’s rijke verleden van alle betekenis.

Wég, dachten we, wég, wég van deze wereldwijd woekerende welvaartsziekte, deze culturele obesitas.

We hadden geluk, we kónden weg.

Aankomst

Een na jaren hervonden vriendin, Marlo, die in De Bilt is opgegroeid, maar al haar hele volwassen leven in Rome woont, en zich ter plaatse met haar man Pietro langdurig voor de communistische partij heeft ingezet, stelde haar prachtige buitenhuis in de heuvels van Lazio ter beschikking. Vlak bij het meer van Bracciano. Ze legde ons uit hoe weinig we hoefden te doen om van daaruit de Etrusken te vinden. We konden bij wijze van spreken naar ze toe lópen.

Dat was wat overdreven, maar ooit belangrijke Etruskische nederzettingen als Rome, Tarquinia, Sutri, Cerveteri, Ceri en Viterbo, waren in zoverre te voet te bereiken dat we maar een klein stukje met de auto – of de trein – hoefden te reizen om ten slotte naar onze bestemming te kunnen wandelen.

Wonderschone tochten waren het, die ons – om met V.S. Naipaul te spreken – telkens opnieuw het raadsel van de aankomst schonken, de verrassing van een stad, stadje of dorp waar de middeleeuwen nog altijd vreedzaam samenleefden met het in Italië soms zo afschuwelijke heden. Steevast werden we door deze of gene inwoner gastvrij ontvangen en konden we moe doch voldaan van een Italiaanse risotto met funghi porcini genieten. We meenden er de Etruskische beschaving in te proeven.

DE LYDIERS LIETEN HUN DOCHTERS PROSTITUTIE BEDRIJVEN…

Het was, metereologisch gesproken, herfst, maar zó warm dat we de lommer van de bossen in Lazio als een godsgeschenk ervoeren. Evenals de klaterende bergbeek die  onaangetast door zijn eeuwenoude bedding stroomt. Soms moest je er te voet doorheen. Bruggen ontbraken of konden we niet vinden.

We liepen vele, vele kilometers en verdwaalden vaak. Italianen zijn geen wandelaars en dat merk je. We kwamen geen sterveling tegen en voetpaden bebakenen met duizenden bordjes zoals in Nederland gebeurt,  is in Italië geen  gewoonte.

Soms wenste ik, de wanhoop ten prooi als we in het ondoordringbare struweel de wilde zwijnen hoorden wroeten en nergens een uitweg zagen, dat er een Etrusk zou opduiken – zoals we ze in diverse musea hadden gezien [zie foto] – om ons uit het labyrint te leiden, maar de Etrusken zijn al een dikke tweeduizend jaar in geen velden of wegen meer te bekennen. Het zijn geen Indianen, die bijna uitgeroeid door de voorouders van Trump, in treurige reservaten overleefden.

De Etrusken zijn niet verdwenen, ze zijn opgegaan in de Romeinen die kort voor Christus’ komst de macht in Italië overnamen. Er werd al eeuwen gevochten. Op  land en ter zee. Vooral op zee waren de Etrusken tot verdriet van Romeinen, Grieken en Feniciërs lang de baas. Hun kuststeden bloeiden. Totdat hun vloot in 474 bij de havenstad Cumae in de Zuid-Italiaanse Griekse kolonie ten zuiden van Napels een gevoelige nederlaag leed. Daarna vielen ze hun overwinnaars alleen nog maar als zeerovers lastig..

Modernistisch

Het was het begin van het einde. Niet langer heersten in Rome Etruskische koningen. Hun taal die zo lang in grote delen van Midden- en Noord-Italië de voertaal was geweest, moest plaats maken voor het Latijn. De meest ontwikkelde Etrusken behielden hun vooraanstaande posities. De Romeinen konden hun kennis en vaardigheden goed gebruiken. Vooral het voorspellen van de toekomst – een kwaliteit die Croesus al wist te waarderen – was hun specialiteit. Zo lieten ze hun vingerafdruk op de geschiedenis van de stad achter. Sommigen stegen op tot de hoogste rangen. Meestal weet niemand meer dat het Etrusken waren.

Archeologen hebben jarenlang de invloed van de Etrusken op de Romeinen aangetoond. Ze leerden de Romeinen veel. Ze leerden hun het verbouwen van wijn – in het Etruskisch vinum geheten – en ze leerden ze olijfolie persen. Nog steeds zie je in heel Lazio de druivenstokken met daarnaast de uitgestrekte, vaak nieuw aangeplante olijfgaarden.

De Etrusken leerden de Romeinen ook huizen en tempels bouwen. Er is niet veel van over gebleven, maar deskundigen leidden uit de inrichting van de grafkamers in de necropolen hun sobere, geometrische, ik zou haast zeggen modernistische stijl af.

Er valt nog één tempel van ze te bewonderen, op het Kapitool in Rome.

De Etrusken beïnvloedden ook de Romeinse godsdienst en godsdienstige rituelen. Van hen zijn de roedenbundels met de bijl afkomstig, de fasces, die Mussolini tot symbool van zijn fascistische beweging maakte. Sommige goden waren in beide culturen dezelfde, al hadden de Etruskische andere, eigen namen.

De Etrusken leerden de Romeinen ook het verfraaien van gebruiksvoorwerpen, ambachtelijk vakmanschap, dat wij nu kunst noemen, Etruskische kunst, die in hun necropolen – of in ónze  musea – is overgeleverd.  Schatkamers vol keramiek, fresco’s, gouden, zilveren en bronzen sieraden en beelden, die niet van marmer waren, maar van tufsteen, albast of terracotta, het marmer kenden ze niet.

Maar het allerbelangrijkste wat ze de Italianen schonken was de glimlach. De glimlach die vele Etruskische portretten siert. De glimlach van Mona Lisa. Misschien werd Leonardo da Vinci er in zijn jeugd al door getroffen. Was hij een Etrusk?

Je moet oppassen met zulke vragen, maar ook met je interpretaties en speculaties, want we spreken hier over een ontwikkeling van een kleine duizend jaar. Wat weten wij van de evolutie die ónze cultuur in één millennium doormaakte? We overzien de twintigste eeuw niet eens.

Ten tijde van de Renaissance – wat wedergeboorte betekent, een alomvattende opbloei van de Italiaanse cultuur door een heroriëntatie op de Griekse Oudheid – ontstond voor het eerst belangstelling voor het volk dat op het Italiaanse schiereiland zijn doden zulke opvallende begraafplaatsen had gegeven.

Maar het duurde lang, tot in de negentiende eeuw, voordat de eerste geleerden begonnen te graven. Ze wilden meer weten over deze verzonken cultuur en de nawerking ervan in de Italiaanse kunst, zeden en gewoonten.

 

 

 

[1] Het citaat is te vinden in de roman De tuin van de Finzi-Contini’s van Giorgio Bassani over de gevolgen van de facscistische rassenwetten voor een joodse familie in Ferrara.
[2] De foto bovenaan is gemaakt in Sutri door Willem Kuipers.
[3] De parende man en vrouw op de vaas zijn te zien in het archeologisch museum in Tarquinia. De foto werd gemaakt door Willem Kuipers.
[4] De foto van de Etruskische man werd eveneens in het museum van Tarquinia gemaakt door Willem Kuipers.
[5] De bronzen lever, de lever van Piacenza, is op Wikipedia te vinden.
[6] Het glimlachende Etruskische portret is een detail van een beeld op de sarcofaag van de echtelieden in de Banditaccia-necropool in Cerveteri, tweede helft zesde eeuw voor Christus.