Crisis – Een Leugen


GROUND ZERO, NEW YORK,  APRIL 2010                                   FOTO WILLEM KUIPERS TE SMILDE

 

Een staatsgreep in Amerika of

De ongebreidelde geldgier

van de grote bankiers

 

E NIEUWSTE FILM van Michael Moore heet Capitalism: A love story. In het Nederlands: ‘Kapitalisme, een liefdesgeschiedenis’. Het is, net zo min als zijn vorige films, een speelfilm, een drama in de klassieke zin van het woord, met verzonnen karakters die een conflict uitvechten en ten slotte een pijnlijk  of verlossend inzicht verwerven, nee, ook in deze film van Michael Moore gebeurt alles weer écht.

Zowel de omstandigheden als bepaalde personages (Bush, Cheney  en Henry of Hank Paulson, de voorlaatste minister van financiën in de Verenigde Staten) kennen we van de tv, uit krantenberichten en misschien wel van eigen aanschouwing.

Zo bezien is Capitalism: A love story dus geen drama, maar een documentaire. En tóch, en toch is het een drama, een drama dat je ontroert, aangrijpt en niet meer loslaat.

Hoe flikt hij ‘m dat, ook deze keer weer?

Twee woorden domineren dit nieuwe verhaal van Michael Moore – die overigens, tot mijn verrassing, alweer twintig jaar zijn opzienbarende werk doet – en dat zijn de woorden ‘crisis’ en ‘kapitalisme’.

Het woord ‘crisis’ – het zal u niet verbazen – verwijst naar de plotselinge verslechtering van de financiële handel en wandel vorig jaar in de Verenigde Staten, de zogenoemde ‘kredietcrisis’. Het woord ‘kapitalisme’ is voor Moore de aanduiding van een ‘systeem’ dat stoelt op de ondernemingsgewijze, vrije productie, die, zoals hij de agressieve staatspropaganda op de tv laat getuigen, door niets of niemand aan banden moet worden gelegd.

KARL  MARX

Zo moet het begrip anderhalve eeuw geleden Karl Marx voor ogen moet hebben gestaan, toen hij na een copieus diner begon te schrijven aan zijn magnum opusDas Kapital – waarvan in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw politiek bewuste studenten als Elsbeth Etty en Marcel van Dam, tegenwoordig columnisten van NRC-Handelsblad en de Volkskrant, gedwongen waren kennis te nemen (ik denk Etty als communiste meer dan Van Dam, omdat katholieken van huis uit niet gewend waren sacrale teksten, zoals de bijbel, heel erg serieus te nemen).

Wóórden, dus kijk uit.

In de eerste plaats dat woord ‘crisis’.

Was het wel een crisis?

Alle gevestigde media repten  – met een ‘e’ – van een crisis en het zou dus wel een crisis zijn. Het was zelfs een crisis die  ‘ons’ hele financiële systeem te gronde zou richten.

Maar waar sloeg dat op? Een crisis in economische zin veronderstelt toch een wanverhouding tussen productie en consumptie met veel faillissementen, miljoenen werklozen en hier en daar in ‘de oude wijken’ een gaarkeuken voor de verworpenen der aarde, de arbeiders en hun kroost?

Wallstreet, gezien vanuit Trinity Church

Ik heb, volstrekt intuïtief, maar ook enigszins beïnvloed door mijn meer dan zestig-jarige ervaring, mijn herinneringen aan de oorlog, de geschiedenislessen van meneer Akveld op het Sint Bonifaciuslyceum én de verhalen van mijn vader over de jaren dertig van de vorige eeuw, steeds geloofd: dit is geen crisis, wat ze ook zeggen, dit is géén economische crisis.

Dit is iets anders.

Een op niets berustende gedachte, ik geef het toe, maar toen Freek de Jonge – bijna even oud als ik – onlangs in dat soms zo hinderlijk domme Pauw en Witteman liet weten dat hij er net zo over dacht – ‘er is geen crisis’- werd ik gesterkt in mijn overtuiging dat je misschien al wat langer mee moet lopen om je door journalisten geen oor te laten aannaaien. Alleen al door het woord ‘crisis’ niet zonder meer te accepteren verander je de werkelijkheid die de media je opdringen.

Ik ging de economische berichtgeving nog aandachtiger volgen dan dat ik toch al deed, maar wat ik ook las of zag, in geen van de door mij als kundig geraadpleegde bronnen vond ik een argument voor een crisis, een wereldwijde crisis nog wel.

Wat was het dán?

Ga de film van Michael Moore zien.

Het was diefstal.

Het was diefstal van een stel bankiers, verzekeraars, makelaars en andere geldwolven in de Verenigde Staten.

Het was diefstal op zo grote schaal dat we er zelfs in Europa – waar bankiers decennialang de oplichterstrucs van de Amerikanen klakkeloos hebben nagebootst – last van kregen: faillissementen, omvallende banken, ontslagen en bevriezing of verlaging van de pensioenen.

Het graaien breidde zich zelfs uit tot zorginstellingen, scholen en woningcorporaties, allemaal instellingen die in belangrijke mate op overheidsgeld drijven.
De generatie die aan de macht was gekomen, gepokt en gemazeld in een door en door materialistische middenklasse-samenleving naar Amerikaans model, had elk gevoel voor het mijn en dijn verloren.


CRIME SCENE

In zijn film neemt Michael Moore ons mee naar de plaats van het delict, the crime scene, of liever gezegd: naar de plaatsen van het delict, want deze eigentijdse vorm van Amerikaans stelen leek plotseling overal in zwang te zijn.

Zelfs aan de Zuidas in Amsterdam, waar ik wekelijks wel een keer dóórheenfiets of lángswandel – op weg naar het Amsterdamse Bos – zag ik de top van ABN-Amro, RBS, Fortis, ING of hoe ze ook allemaal mogen heten… tot ver voorbij de schemering in hun protserige, nieuwe behuizing hun zakken vullen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

DE ZUIDAS IN AMSTERDAM

Moore gaat eropaf en laat het ons zien. Hij laat ons zien hoe overigens veel te dikke, ‘gewone’ Amerikanen door de veel te dikke sheriff en zijn ook al veel te dikke boevenvangers hun huis worden uitgezet en hoe regeringsleiders, politici en topbankiers in het openbaar liegen dat het gedrukt staat (op één democratische senator na, een vrouw).

Hij laat hij het daar niet bij.

Hij voert ons óók mee naar plaatsen in de Verenigde Staten waar tot voor kort de industrie bloeide en nu kaalslag heerst, terwijl arbeiders (met tranen in hun stem) vertellen wat er door je heengaat als je van het ene moment op het andere van je broodwinning wordt beroofd. Het overkwam ooit Moores eigen vader in Flint (Michigan).

Hij toont ons óók voorbeelden van een alternatief als hij ons meeneemt naar bedrijven waar het, zelfs in deze ‘crisistijd’, goed gaat met de ondernemingsgewijze, vrije productie omdat de baas nu eens géén dief blijkt te zijn die voortdurend met zijn handen in de kas zit (en uiteraard ook, omdat daar iets gemaakt wordt waarmee de werkers zich kunnen identificeren, wat voor hogere employés in het bankwezen uiteraard niet het geval is. Die zitten, behalve als ze langdurig aan het lunchen zijn, de hele dag met hun krent op een geldkist, gevuld met de duiten van anderen).


WAT MOET JE MET AL DAT GELD?

Dat zijn overtuigende, én hoopvolle beelden, vooral als een van die directeuren een – voor mij althans – dood-normale moraal blijkt aan te hangen: dat het om het wérk gaat, om de sámenwerking, om de productie van goederen die mensen nódig hebben en niet om zelfverrijking van een handjevol typen aan de top.

Een vraag die deze ondernemer ter verklaring opwerpt – wat moet je met al dat geld? – zou gerust wat uitvergroot, liefst in rood, aan- en uitknipperend neon, boven de Zuidas gehangen mogen worden. Wat moet je met al dat geld? Wat moet een Rijkman Groenink met al die miljoenen? Nóg een huis, nóg een boot, nóg een eigen golfterrein in Schotland, een privé-jet.

Een privé-jet! Het nieuwste statussymbool!

Het échte antwoord is natuurlijk dat die zogeheten top-lui van tegenwoordig zich alleen op het hoogste niveau kunnen handhaven als men in hun omgeving de omvang van hun geldbuidel kent (en wie hier freudiaanse associaties bij heeft, gaat z’n gang maar).

Met exorbitant veel geld doe je mee. Je doet niet iets, je doet mee. Geld is voor deze ijdele luizen meer dan een statussymbool. Het is een sjibboleth. Het is het ‘Scheveningen’ waaraan wij de mof herkenden. Ons kent ons. Maar het is óók het enige dat hun bodemloze leegte gewicht kan geven.

COUP D’ETAT

Wie bereid is, op deze manier, enigszins bevooroordeeld, Moore te volgen, krijgt veel te verwerken van wat ons ook hier zwaar op de maag ligt. Maar laten we ons niet vergissen: dit is wel Amerika, en Moore komt niet uit Veendam.

Zijn film is zó Amerikaans, met die recht-voor-zijn -raap-toon, met zijn schmieren en zijn grappen – die soms ook wel een beetje van dik-hout-zaagt-men-planken zijn – dat je geneigd bent zijn verhaal in een oude, Amerikaanse traditie te plaatsen, die Amerikanen met de paplepel ingegoten krijgen, de strijd van de good guys tegen de bad guys.                                                                                                                        

Als een lone wolf  trekt Moore – te dik, met afzakkende spijkerbroek en baseball-cap – onversaagd en zonder aanzien des persoons tegen het kwaad ten strijde. Het kan zich in Amerika in de hoogste regionen hebben genesteld. De sheriff zelf is fout, of de president – maar let op: hier begint Moores film af te wijken van het grondpatroon en verschuift het perspectief naar de goeden en kwaden die tot nu toe niet als zodanig op de voorgrond traden. Niet Bush is de voornaamste schuldige, dat is maar een stroman. Cheney is de ware boef, en mét hem al die knechten van de macht die garen spinnen bij hun loyaliteit – zelfs als die ten verderve voert. Samen en in vereniging met de beheerders van het Amerikaanse kapitaal, de bankiers en verzekeraars zijn ze in staat de macht in de staat over te nemen. En dat is gebeurd – er was volgens Moore, een coup d’etat  (een staatsgreep) door de financiële wereld in Amerika.

Dat zijn geen kinderachtige beschuldigingen. Er zijn kunstenaars voor minder in de cel beland.

Het is Moore tot nu toe niet overkomen. Misschien omdat de machthebbers hem zien als een hofnar die hij willens en wetens ook is.
Maar met zo’n eigentijdse, Amerikaanse hofnar moet je oppassen, hoe potsierlijk hij er ook uitziet. Hij klaagt aan, hij beschuldigt. Hij is de officier van justitie die het proces tegen de financiële wereld leidt. Hij voert, met alle retorische middelen – én zijn camera(ploeg) – die hem ten dienste staan, de spanning tot het uiterste op.

Hij deinst niet terug voor grove middelen en scheert met zijn requisitoir langs de afgrond van de complottheorie, die elke randdebiel in het buurtcafé uit zijn mouw kan schudden. Deze bankiers zijn niet de ongrijpbare machtigen der aarde, maar employés van een almaar uitdijende bureaucratie, die de media weliswaar opdelen in categorieën als ‘de politiek’, ‘het bedrijfsleven’ en ‘de overheid’, maar die in werkelijkheid één  ondeelbaar geheel is. Tot en met verknoopt. Topmannen springen als vlooien van de ene sector naar de andere. Naar Nederland verplaatst: onze eigen Gerrit Zalm kan even gemakkelijk een hoge ambtenaar ten departemente zijn of minister en leider van de VVD als bankemployé bij Dirk  Scheringa (DSB) of de hoogste baas bij ABN-Amro.

Het maakt niet uit. Het is één, almaar uitdijende bureaucratie waar onze leiders even makkelijk van stoel  verwisselen als van maatpak, en niemand meer verantwoordelijk is, ook Bush niet – nee, over Obama komen we nog te spreken. Ongestraft kunnen de hoogstgeplaatsten de belangen van henzelf en hun getrouwen veiligstellen.

Alleen degenen die nog daadwerkelijk produceren, de arbeiders, vallen daarbuiten.

Dat heeft Moore, hoewel hij het niet met zoveel woorden zegt, goed gezien. Vooral namens hen komt hij met een gepantserde geldwagen ‘ons belastinggeld’ bij de banken in Wallstreet opeisen.Dat is een van zijn betere grappen. Een andere is dat hij een hoge bankemployé vraagt uit te leggen wat toch die zogenoemde derivatives zijn die zoveel schade hebben aangericht. De man moet het antwoord schuldig blijven. Moore vraagt het vervolgens aan een hoogleraar van een grote universiteit, die zelfverzekerd  aan een antwoord begint, maar na een paar zinnen hopeloos vastloopt….

OORLOGSMISDADIGERS

Op een bepaalde manier – ik geef toe, het is even een sprong – deed zijn film me aan de processen van Neurenberg denken. Niet omdat de beschuldigde bankiers oorlogsmisdadigers zijn – hoewel zou kunnen blijken dat ze dat óók zijn door de wijze waarop ze de oorlogen in Irak en Afghanistan hebben gefinancierd – maar omdat ze aantoonbaar misdaden hebben gepleegd die juridisch gezien lastig te vervolgen zijn.

Dat was ook het probleem in Neurenberg.

Natuurlijk waren de handlangers van Hitler schuldig. De Britten en Russen zouden ze het liefst meteen hebben afgeknald. Maar de Amerikanen wilden een eerlijk proces.

Hoe dat ging las ik een paar jaar geleden voor het eerst – nauwgezet en gedetailleerd weergegeven – in een boek van de Amerikaanse rechter Robert Ehrenfreund, The Nuremberg Legacy.

De Amerikaanse aanklager bleef ervoor vechten, schrijft Ehrenfreund, om het begrip ‘oorlogsmisdaad’ juridisch aanvaard te krijgen. Of dat gelukt is, en op de juiste manier, is tot op de dag van vandaag een probleem, maar doordat de processen in Neurenberg uiteindelijk op die grondslag gevoerd zijn, ontstond er wel jurisprudentie waarop later kon worden voortgebouwd. Niet alleen als het om oorlogsmisdaden ging, maar ook als er andere, lastig te vervolgen misdaden in het spel waren, zoals de gigantische milieuvervuiling die tankers veroorzaakten zonder dat de eigenaars konden worden aangeklaagd. Dat kan nu wel. Er is, in het internationale recht, door Neurenberg, veel en veel meer mogelijk.

In die lijn voortgaande zou je kunnen overwegen ook de verdachten van de wereldwijde diefstal nu voor de rechter te dagen, maar Amerika is niet meer het Amerika van Roosevelt. Met de hoge opvatting van recht en rechtvaardigheid die hij erop nahield, is het  vooral de laatste jaren, en vooral onder Bush, In Amerika snel bergafwaarts gegaan. De Amerikaanse regering erkent geen internationale rechtbank die ook Amerikaanse (oorlogs-)misdaden zou kunnen behandelen.

Daarmee, en nu zijn we terug bij de film van Moore, is het land moreel aan het afglijden naar een niveau waarop rechteloosheid, oplichting en ongebreidelde hebzucht van de allerrijksten met een schouderophalen kunnen worden afgedaan. Ieder voor zich, God voor ons allen.

Wat Moore met zijn film bereikt, is vermoedelijk niet dat alle hebzucht nu in één klap uit Wallstreet en de kantoren aan de Zuidas, uit scholen en zorginstellingen en de volstrekt materialistisch georiënteerde middenklasse-gezinnetjes zal worden uitgebannen, maar misschien wel dat juristen zich gaan afvragen of er wettelijke mogelijkheden zijn om deze ‘verdachten’ aan te klagen.

Michael Moore ziet als belangrijkste oorzaak van de diefstal die de media ‘crisis’ noemen ‘het kapitalisme’. Het zou kunnen, en elk beschaafd mens zal er dan ook voor zijn dit kapitalisme aan banden te leggen (zoals in onze sociaal-democratie gebeurde).

Op dit punt aanbeland stijgt Moore ver boven z’n aanklacht uit en krijgt zijn film sociaal-realistische trekken doordat niet langer de ‘boeven’ de hoofdrol spelen, maar ‘het volk’, de arbeiders van de gesloten fabrieken en de zwarten op straat.

Daar wordt zijn film het drama, het aangrijpende drama dat op overtuigende wijze een bijna negentiende-eeuwse liefde voor de vernederden en verdrukten zichtbaar maakt.  Een ménselijk drama, omdat de strijd tussen degenen die al hun hoop op Obama hebben gevestigd én het handjevol dieven dat in staat bleek in de Verenigde Staten een coup’ d’état te plegen, een ongelijke strijd zal bijven.

Niet eens heroïsch, al doet Moore zijn best.

Eerder griezelig.

Maar wel echt!

 

 

 

WKtS
10 DECEMBER 2009