Met Licht Geschreven

 

Van giftig lood naar schone informatica

 

Zij mogen daarom, als ’t hun goeddunkt, zich voorstellen, dat ik
tot uitspanning een partijtje schaak gespeeld, of als zij dit
soms liever willen, op een stokpaardje gereden heb…
ERASMUS: LOF DER ZOTHEID

 

 

 

Na zijn autobiografische roman De werkplaats schreef  Willem Kuipers in 2010 Een nieuw alfabet of De opdracht van de lettersnijder. Omdat de auteur inmiddels alle geloof in het papieren boek verloren had, verscheen deze roman hier op wiewiewie.

In Een nieuw alfabet vertelt de schrijver over een jonge journalist, Werner Roolvink, die in de jaren zestig van de vorige eeuw bij de Utrechtse krant Het Centrum  werkt – ‘de krant van Schaepman’ -, eerst als verslaggever en dan als opmaakredacteur – een verandering van werkzaamheden die hem in aanraking brengt met de eeuwenoude ambachtelijke ambiance van letters, zetters, drukkers, papier, inkt en lood.

Het lood gaat hem intrigeren. Het wordt een obsessie. Werner vraagt zich af waarom juist dit giftige metaal zo lang een dragende rol in de westerse cultuur heeft gespeeld. Hoe meer hij over het metaal te weten komt, des te drukkender wordt het besef dat er iets onheilspellends op handen is. Als hij in een droom te horen krijgt dat hij de wereld moet redden, weet hij dat het lood daarmee te maken heeft.


OTTO VAN REES, STILLEVEN MET TORRESGARCIAFIGUURTJE, 1926.

 

Heilige Otto

Door zijn werk als opmaker, die óók graag tekent – en ideeën over een nieuw universeel alfabet heeft – komt hij in contact met kunstenaars, Utrechtse kunstenaars, verenigd in het grafische genootschap De Luis. Hun manier van doen maakt op hem als door en door burgerlijk ventje (zijn vader was maar een eenvoudige automonteur) grote indruk.

Op een feestje leert hij een veel oudere (maar nog verrassend jonge en aantrekkelijke) vrouw kennen, Ilse Hammacher, conservator van het Centraal Museum.

Algauw blijkt dat zij het contact met Werner erg op prijs stelt. In haar smaakvolle woning aan de Maliebaan – naast het paleis van de bisschop en vlak bij het voormalige kantoor van de NSB-leider Mussert – wijdt zij hem in in de kunst, de kunstgeschiedenis en de cultuur.

Onder de hoede van Ilse neemt het leven voor Werner een vlucht waarvan hij tot dan toe alleen maar heeft kunnen dromen. Zij is de eerste aan wie hij zijn intiemste gedachten kan openbaren, zoals over zijn hunkering naar kunst en zijn verlangen naar God dat in hem is aangewakkerd na zijn ontdekking van het Corpus Hermeticum. Het is of de mystiek van Dada en vooral van de voorman van deze rebellen, Hugo Ball – die Werner zeer bewondert – hier een geheimzinnig verbond aangaan. Zelfs zijn plan om een nieuw, universeel alfabet voor de hele wereld te ontwerpen, durft hij in de salon van Ilse wereldkundig te maken.

Bij zoveel heftige turbulentie komt zijn vriendinnetje Sandra hem steeds alledaagser en saaier voor.

Op haar beurt onderricht Ilse hem over de kunst in zijn stad Utrecht, met al die surrealisten, fijnschilders, Peter Vos-achtige tekenaars, Dirkje Kuik-achtige etsers en een modernist als de Heilige Otto (Otto van Rees) die al vroeg in de twintigste eeuw met Picasso en Braque in Parijs het café in ging en er ‘bij wijze van spreken met zijn neus bovenop stond toen die twee het kubisme uitvonden’.

Vanuit Utrecht trekt Ilse haar cirkels steeds wijder, net zo lang totdat de Renaissance en de boekdrukkunst, Leonardo, Plato en zijn Timaeus, en de Arabische invloed op het Griekse denken, er als vanzelfsprekend in passen. In een van haar sweeping statements stelt ze dat waar die twee samen kwamen, het Griekse en het Arabische denken, de wiskunde de techniek kon gaan beïnvloeden en de grondslag voor onze eigentijdse technologie werd gelegd.

 

Het lood

Maar het leidmotief blijft het lood. Werner ontdekt dat het alleen in Långbanshyttan in Zweden nog in ‘zuivere staat’ te vinden is. Ilse stelt voor er samen heen te reizen, in haar prachtige, witte Mercedes.

Het wordt voor Werner een enerverende reis. Niet alleen omdat de intimiteit met Ilse soms ongemakkelijk groeit, maar ook omdat hij tussen de geleerden, hippies en zich ontblotende vrouwen die hij ontmoet, zoveel te verwerken krijgt dat ál zijn vaststaande denkbeelden op drift dreigen te geraken.

Niettemin weet hij bij zijn terugkeer in Utrecht, seksueel en intellectueel gelouterd als hij is, wat zijn taak voortaan is. Hij moet, als diep-gelovig mens, meewerken aan het behoud van een wereld, zonder oorlog en zonder milieuvervuiling, maar met ruimte voor de individuele creativiteit, die de wereld niet alleen heeft voortgebracht, maar haar ook in stand heeft weten te houden.

Het is alsof dát inzicht hem bevrijdt van alle ballast die hem blokkeerde. Nu kan hij eindelijk aan zijn alfabet gaan werken.

Maar dan wachten hem een paar verrassingen. De eerste is dat hun krant onder de kont van de redactie wordt verkocht. Zelfs de hoofdredacteur wist van niets.
De tweede is dat Ilse hem laat vallen.


WIM CROUWEL: EEN NIEUW ALFABET

 

Het digitale verschiet

Het is niet de bedoeling hier het hele verhaal – mét zijn betekenis – weg te geven en daarom laten we het bij deze samenvatting.

De auteur kan wel zeggen, zonder aan het verhaal afbreuk te doen, wat hem voor ogen stond toen hij de thematiek van Een nieuw alfabet begon te ontdekken.

Kortweg gezegd komt het er op neer dat hij heeft willen laten zien hoe de individuele creativiteit – en of er een collectieve creativiteit is laten we hier even in het midden – hoe de scheppingskracht van de eenling door de technologie onder druk komt te staan, waardoor die verandert (met voor de schrijver als prangende kwestie de vraag of de kunst niet zijn langste tijd gehad heeft, net als het boek).

Dat is geen pessimistische gedachte, integendeel.

De schrijver is ervan overtuigd dat er bij alle ingrijpende verandering die op til is veel behouden blijft van wat wij eeuwenlang in muziek, schilderijen en poëzie hebben gemeend te vinden.
In deze digitale tijd zullen we dat in de digitale muziek, de digitale schilderkunst en de digitale romans moeten zien te ontdekken. Maar dat gaat niet van de ene dag op de andere. Een voorbeeld: de twintigste-eeuwse avantgarde-muziek die al vroeg in de twintigste eeuw op de grote veranderingen in de kunst door de technologie anticipeerde, is ook na bijna honderd jaar nog steeds geen gesneden koek voor het Concertgebouw.

Het is, wat de schrijver betreft, geheel in lijn met de roman Een nieuw alfabet dat het boek niet op papier, maar op het internet verschijnt.

Eerlijkheidshalve verbloemen we niet dat twee Nederlandse uitgevers de roman niet hebben willen publiceren. Een van hen had tenminste nog de moeite genomen om het manuscript te lezen. Hij stelde als voorwaarde dat de auteur een paar veranderingen zou aanbrengen en daar was deze wel toe bereid (je bent ten slotte journalist of niet en dus wel wat gewend op het gebied van eindredactioneel gezeur), maar omdat deze uitgever er blijk van gaf zijn verhaal niet of nauwelijks te hebben begrepen (wat hij later ook toegaf), hingen zijn voorstellen volslagen in de lucht.

De wijzigingen of aanpassingen die redacteuren je vaak dwingend (‘regels zijn regels’) opleggen, vloeien zelden voort uit begrip voor wat je probeert te zeggen. Ze worden vooral beïnvloed door een soort uitgeversstijlboek dat op hun bureau altijd voor het grijpen ligt. Belangrijk voor ze is dat daarin, vet gezet en kapitaal, een waarschuwing staat afgedrukt: ALS JE DENKT ER MINDER DAN DUIZEND EXEMPLAREN VAN TE VERKOPEN, NIET DOEN!!!


VERTUMNUS VERLEIDT POMONA

Zo wordt een schrijver ertoe gedwongen om de creatieve schijnbewegingen die hij zich permitteert – ter meerdere eer en glorie van de betekenis – te schrappen en te herschrijven in een taal die zelfs de meest onverschillige redacteur meteen herkent als eigentijds en verkoopbaar Nederlands.

Een nieuw alfabet is niet berekend op zulke aanrandingen van de literatuur.

De pure machteloosheid waarop een literaire schrijver in het huidige tijdsgewricht stuit, heeft te maken met het feit dat men bij uitgeverijen niet meer  leest (en zelfs niet meer kán lezen). Het gemakkelijkst is het dan om andermans toevalstreffers na te apen. Hij een Kluun, dan jij ook een Kluun.

Maar net als zijn hoofdpersoon weet deze auteur dat de toekomst van het boek niet langer met inkt, maar met licht wordt geschreven.

Ook voor het boek wenkt het digitale verschiet.

 

Desiderius Erasmus

Je moet oppassen met historische vergelijkingen, trouwens ook met voorspellingen, het is bekend, maar toch koestert menigeen al jaren de gedachte – sinds de opkomst van het fotozetsel en de offset-rotatie in de drukkerijen – dat de grote veranderingen in de boek- en krantenproductie die in de jaren zestig van de vorige eeuw in gang gezet werden, vergelijkbaar zijn met de begintijd van de boekdrukkunst, toen het drukken met de losse loden letter honderden monniken brodeloos maakte en vooruitziende ondernemers goud zagen in de nieuwe techniek. Ze werden schatrijk met hun drukkerijen (die vaak hun eigen letters, en lettersnijders!, hadden).

Natuurlijk bleven monniken nog lang doorschrijven (en werden de manuscripten, met hun prachtige illustraties, soms steeds mooier), maar Erasmus wist toen al dat ze hun langste tijd gehad hadden, nee, niet per se die kloosters, maar die kopiïsten…


ERASMUS IN DEVENTER ACHTER ZIJN RAAM. Foto Leo de Oude.

De schrijver heeft voor dit boek lang tussen hen gewoond. Vooral om zich de overgang van handschrift naar boekdrukkunst goed te kunnen voorstellen. Misschien mede daardoor werden zijn personages reïncarnaties van grote, maar allang vergeten geesten uit de Renaissance. Werner Roolvink bijvoorbeeld bleek zomaar samen te vallen met de schrijver Werner Rolevinck, de ‘vader van de (bio)bibliografie’, wiens boek Fasciculus temporum vermaard was. De vrome kartuizer bracht vijfenvijftig jaar in zijn klooster te Keulen door totdat hij daar in 1502 aan de pest overleed.

Maar de man die heel deze onderneming steeds van nabij gevolgd heeft, is Desiderius Erasmus, zijn vir pius et integer, zoals de auteur zegt.

Hoe vaak is hij de afgelopen jaren niet in de geest naar Bazel gereisd waar hij de grote man steevast in de drukkerij zag zitten terwijl hij de laatste hand aan weer een ernstig, geestig of zeer venijnig stuk legde en bleef toekijken hoe het gezet en gedrukt werd.

‘Hé, Desiderius,’ riep zijn bezoeker dan (of wat zeg je tegen zo’n man: Hé, Dé?), ‘wat denk jij eigenlijk van het internet?’

Maar Erasmus zei niets.

Hij lachte.

En de auteur van Een nieuw alfabet moest aan de Lof der zotheid denken.

In een tijd die zó opgaat in het heden als de onze kan men je om minder voor gek verslijten.

 

 


WKtS
1 NOVEMBER 2009