Vreemd was dat wel, óók in die jaren nog, want laten we wel wezen, in het begin van de jaren tachtig was Jan van der Pluijm nog steeds de hoofdredacteur, een belijdend katholiek, en zijn opvolger, Harry Lockefeer (foto), was dat ook.
De katholiciteit van die twee hoofdredacteuren was geen toeval, zeker niet als je weet dat Lockefeer net als zijn voorganger Van der Pluijm in Tilburg had gestudeerd.
Tilburg was tot diep in de jaren zestig niet zomaar een katholiek opleidingsinstituut, het was dé plaats waar een katholieke, economische elite werd gekweekt.
Al in de jaren twintig van de vorige eeuw wist het katholieke establishment – een conglomeraat van zakenlui, politici en geestelijken – dat de roomse zuil degelijk opgeleide economen goed kon gebruiken. Daarom werd in 1927 de R.K. Handelshogeschool in Tilburg opgericht, die tal van voortreffelijk geschoolde economen voortbracht.
De leiding van de krant bleef katholiek, ondanks de vèrgaande veranderingen op alle terreinen van het leven.
Het kan dan ook geen kwaad die katholiciteit in een perspectief te zetten dat al in de Tweede Wereldoorlog begint, als de roomse vakbondsleiders plannen koesteren voor een landelijke, vooruitstrevende krant.
In dat licht bezien moet hun keuze voor Joop Lücker (foto) als hoofdredacteur een goede zet worden genoemd. Lücker dreef de oplage van de Volkskrant in de eerste naoorlogse jaren algauw op tot de 100.000 exemplaren per dag, iets wat bepaald een succes kon worden genoemd, al ontbrak de concurrentie van De Telegraaf die vanwege haar collaboratie met de bezetters tot 1949 niet mocht verschijnen.
Degenen die Lücker aanstelden, vonden het kennelijk niet bezwaarlijk dat de man tot 1944 redacteur van die foute Telegraaf was geweest. Misschien was dat in hun ogen zelfs wel een pre omdat hij zó ervaring had opgedaan met de werkwijze van een krant die de grootste van Nederland was (en na 1949 spoedig weer zou worden). Maar belangrijker was toch dat hij katholiek was.
Lücker was de zoon van een bemiddelde Nijmeegse beeldend kunstenaar. Hij had in Londen journalistiek gestudeerd en daar voor Engelse bladen gewerkt waardoor hij zich daar, in Fleetstreet, de kneepjes van het vak had kunnen eigenmaken, die hij eerst bij De Telegraaf en daarna bij de Volkskrant aan de Nieuwezijds in Amsterdam zou gaan toepassen – vaak tot ergernis van zijn ondergeschikten die zijn tirannieke gedrag slecht verdroegen.
Hoe katholiek de Volkskrant onder Lücker was, is nu nauwelijks meer na te voelen, maar wie er een idee van wil hebben, hoeft alleen maar stil te staan bij het feit dat de eigenaren van de krant aan Lücker, de vakman, die een moderne, nieuwsgerichte krant van de Volkskrant zou gaan maken, een ‘staatkundig hoofdredacteur’ toevoegden die de ‘politieke lijn’ van de krant zou uitzetten en bewaken.
Die functionaris was prof. mr. Carl Romme (foto), jarenlang dé politieke leider van de katholieken en als zodanig de belangrijkste tegenvoeter van de rode voorman Drees.
Tot 1952 oefende Romme – die als hoogleraar in Tilburg had gedoceerd – zijn hoofdredacteurschap uit, maar toen hij daarmee ophield, werd de band met hem niet verbroken: hij bleef nog lang commentaren schrijven, katholieke commentaren.
Daar ga je met je onafhankelijke nieuwsgaring zouden wij nu, in het begin van de eenentwintigste eeuw, zeggen. Maar dat is niet helemaal waar. Lücker slaagde er wel degelijk in van de Volkskrant een moderne nieuwskrant te maken, niet zozeer door zijn eigen journalistieke kwaliteiten, alswel door die al of niet op het seminarie degelijk geschoolde redacteuren van de krant die zich – misschien door hun eenvoudige afkomst – niet zo makkelijk voegden naar het op macht en invloed gerichte burgerlijke katholicisme van Romme en Lücker.
Er zat veel dwarsigs in de Volkskrant-redactie. Het was niet alleen in de oorlog gebleken toen alle redacteuren er de brui aangaven nadat hoofdredacteur Vesters in juli 1941 door een NSB’er was vervangen, maar het stak ook de kop op toen een aantal redacteuren in 1964 de tiran Lücker de wacht aanzegden.
Het was er nog toen K. begin jaren tachtig voor het eerst in jaren de redactie weer op wandelde: iets ‘dwars’, wat niet per se ‘links’ is.
SECRETARISSENPROZA
Misschien was het gewoon ‘journalistiek’, of misschien wel een al dan niet overgenomen of aangeleerde eigenschap van de journalist die op z’n slechtst een eigenwijze, botte klootzak kan zijn, maar op z’n best een soms irritant onafhankelijke geest die schijt heeft aan dronken naatje.
Op de redactie van de Volkskrant zat een keurkorps van zulke lieden.
En ze zaten ook op de kunstredactie…
Laten we zeggen dat voor de ‘ouderwetse’ journalistiek van redacteuren die het vak in de praktijk leerden een hoge mate van individualiteit vereist was, zeker als je het vak schrijvend inhoud gaf, wat in de jaren vijftig en zestig de meerderheid van zo’n redactie nog deed (totdat de kranten groter werden en de regelaars en bureauredacteuren de overhand kregen).
Iedere journalist wist: je schrijft geen rapporten, ambtelijke stukken, of memo’s – geen ‘secretarissenproza’ om met Jan Blokker te spreken –, maar verhálen waarin de persoonlijkheid van de schrijver een bindende factor is, hoezeer hij ook streeft naar objectiviteit en controleerbaarheid.
Bij de Volkskrant werd dit toen, net als indertijd bij Het Centrum, niet onderdrukt – dat zou pas in de jaren tachtig door een toenemende bureaucratisering gaan gebeuren. Het werd gestimuléérd: goed schrijven was dé uitdaging van het vak, al liepen de meningen over wat ‘goed’ was nogal uiteen.
Voor K. speelde het ‘goede schrijven’ zich af tussen twee uitersten: de glasheldere, en zelfs bewogen etalering van evidente feitelijkheden – zijn leermeester Arie Kuiper – en de zwier van een stijl die door de beste vaderlandse auteurs was geïnspireerd – zijn leermeester Henk Huurdeman.
Maar belangrijk was hoe dan ook een ‘eigen toon’, een herkenbaar geluid, een persoonlijke en betrokken manier van informeren die de lezer als speciaal voor hem bedoeld kon ervaren.
Lücker kende uit zijn Engelse krantentijd de verleiding van zulk schrijven dat boven de strikte, sobere berichtgeving uitgaat, de ‘binding’ die stilistisch vaardige journalisten met de lezer tot stand brengen.
Het meest voordehandliggende gebied waar deze hoogstandjes konden worden vertoond, was het terrein van de ‘luxe’, zoals alle geschrijf werd genoemd dat niet volgens de regels van deze of gene nieuwsrubriek (binnenland, buitenland, economie of sport) tot stand was gekomen. Luxe. Iets literairs. Schrijfkunst. Ook kunst, voorzover daar plaats voor was in de krant, was ‘luxe’. Geen noodzaak.
Het mag de verdienste van Lücker heten dat hij deze ‘luxe’ meer en meer in het hele pakket van dagelijks nieuws opgenomen wilde zien.
Om dat doel te bereiken benaderde hij al voordat de krant na de oorlog weer was gaan draaien (in het gebouw rechts aan de Nieuwezijds) Godfried Bomans die onder katholieken als een groot talent werd beschouwd. Hij was met boeken als Pieter Bas en Erik of Het klein insectenboek buitengewoon populair geworden. Pieter Bas was al voor de oorlog verschenen, maar werd pas in en na de oorlog het succes waaraan Bomans zijn naam te danken had. Albert Kuyle had in de oorlog een herdruk van het boek bij Het Spectrum – waar Gabriël Smit toen redacteur was – weten te bewerkstelligen met als gevolg dat Bomans ook zijn tweede boek daar wel wilde publiceren. Het werd eveneens een succes.
Op 10 februari 1945 – dus nog vóór de Bevrijding – ontvouwde Lücker aan de jonge Bomans de plannen die hij met de Volkskrant had en hij schreef hem: ‘…Nu is mijn vraag of je er iets voor voelt aan dit blad mede te werken. Er zyn verschillende mogelykheden. B.V. losse gesigneerde bydragen en verhalen, maar ook, en dat lykt me prettiger, een redacteurschap in den vorm van Werumeus Buning’s relatie met de Telegraaf, dat wil zeggen de verantwoordelyke medewerker voor letterkundige kritiek, daarnaast speciale verslaggever voor binnen en buitenlandsche reportages en nu en dan eens een Kerstverhaal…’
Na een korte bedenktijd besloot Bomans ‘ja’ te zeggen.
Zijn eerste journalistieke opdracht was een verslag van de gebeurtenissen op Bevrijdingsdag 1945.
Die eerste bijdrage leert ons dat Lücker onmiskenbaar een neus had voor ‘kwaliteit’.