De Jaren Van De Krant (2)

 

 

 

 

 

 

 

Het was een gezellig geheel, die kunstredactie toen. Ze had zich weliswaar nog niet helemaal een volwaardige plaats in de krant veroverd – zoals ‘sport’ of ‘economie’ – maar ze was daarheen – dank zij Jan Paul Bresser – voortvarend op weg.

Het hoorde bij de verandering in de richting van een (linkse) ‘kwaliteitskrant’ die de Volkskrant in de jaren zeventig en tachtig dacht door te maken. ‘Dacht’, want wat die kwaliteit zou moeten zijn, anders dan een in technisch-journalistieke zin goed gemaakte nieuwskrant, is nooit goed duidelijk geworden, vooral omdat de ‘culturele bagage’ in de meest brede zin van het woord, dus ‘kunst’ inbegrepen, op de redactie nagenoeg geheel ontbrak.

Wat daarvan in de dagelijkse praktijk zichtbaar was, was wat vanouds in katholieke kring ‘het geestelijk leven’ werd genoemd – een onafzienbaar terrein van wetenschap, geschiedenis, literatuur en muziek (waarvoor men gespecialiseerde medewerkers had die, zoals Kees Fens, nooit deel hebben uitgemaakt van de redactie).

Ook godsdienst, het kerkelijke leven en zelfs het pastorale werk behoorden er op een bepaalde manier toe.

Juist op dit terrein deden zich de meest markante veranderingen voor.

Zoals de uitgever Herman Pijfers (foto) al in een vroegtijdig stadium had opgemerkt – en daar zijn goed verkopende Ambo-fonds op had ingericht – zou de traditionele priesterlijke dienstverlening bij geboorte, ziekte, lijden en dood veranderen in het speelterrein van agogen, psychologen en psychiaters, therapie dus.

De Volkskrant liep voorop bij het salonfähig maken van de ‘zachte sector’ in Nederland.

Kunst verbleekte daarbij als een hobby van een groepje bevoorrechten. Voor zover de kunst voor de Volkskrant mocht blijven bestaan, moest ze dienstbaar worden aan het volk (‘liever clubhuizen dan kunst’), maar zo eenvoudig was het toch niet. Want behalve het Werktheater – met zijn ‘maatschappelijk relevante’ voorstellingen – had je ook Mickery met z’n avantgarde-toneel. Op het terrein van de kunst, voorzover de Volkskrant dat in beeld bracht, ontmoetten de uitersten elkaar. Ten detrimente van de traditionele kunst die als door en door burgerlijk werd gemeden. Of dit ‘beleid’ was, is moeilijk te zeggen. Vermoedelijk waren de keuzen die werden gemaakt, alleen het gevolg van de toevallige voorkeur van een kunstredacteur die over een bepaald specialisme ging.

Dat laatste ging in elk geval op voor Lidy van Marissing die de letteren tot een communistische cel wist te hervormen (terwijl tegelijkertijd een zeer katholieke man als Kees Fens zijn soms hoogst katholieke stukken bleef bijdragen).

Om goed te begrijpen hoe bepaalde vormen van kunst in de krant terecht kwamen, moet men weten dat de gespecialiseerde redacteuren (letteren, theater, film, muziek, tv) bij kunst nagenoeg autonoom waren en door niemand op de vingers werden gekeken.

Op miskleunen kon men alleen achteraf worden afgerekend.

Om zijn werk te kunnen doen had zo’n redacteur een aantal ‘losse’ medewerkers tot zijn beschikking die niet in dienst van de krant waren. Hij kon daarvoor kiezen wie hij wou en zolang de stukken die zo’n medewerker schreef op de redactie zelf geen weerstand opriepen, was er geen vuiltje aan de lucht.

Over de recensies die de handlangers van Lidy van Marissing aan de krant toevoegden, deed dan ook geen redacteur of hoofdredacteur moeilijk.

Maar buiten de krant, in literair-journalistieke kring, ziedden de protesten: wat deden al die communisten bij de Volkskrant?

Het was de eerste vraag die K. begin jaren tachtig te beantwoorden kreeg omdat nu niet langer Lidy van Marissing over de literatuur ging, maar hij.

Links was K. ook, toen. Wie niet? Maar of hij communisten om zich heen wou, was voor hem geen vraag. Daar had hij bij de universiteit in Utrecht leergeld mee betaald. Maar belangrijker was dat hij de traditie van de Volkskrant als katholiek en emancipatoir zag, en meende daarbij te moeten aansluiten.

Om een roman als Opwaaiende zomerjurken, het buitengewon goed verkochte boek van Oek de Jong, te negeren, zoals Lidy van Marissing had gedaan, ging hem wel erg ver, en een van de eerste dingen die hij dan ook deed, was: Oek de Jong interviewen – tot hoon van de marxistische pantoffelheld Cyrille Offermans die men in linkse kring lang als een progressief man heeft gezien.

LICHAAM EN BLOED VAN CHRISTUS

Voor K. rees bij zijn wederkeer naar de krant de vraag waar het katholieke van de Volkskrant was gebleven. Duidelijk was dat het hele verschijnsel, zowel naar de letter als naar de geest, volstrekt taboe was geworden, wat raar was, omdat ‘nieuwe’ manifestaties van het katholicisme voor iemand die z’n ogen niet in z’n zak had, toch onmogelijk konden worden genegeerd. Gerard Reve droeg het zelfs uit op de tv en Frans Kellendonk sprak erover in interviews.

Waarom noemden deze heren zich ‘katholiek’ – zoals indertijd de katholieke voorman Anton van Duinkerken (foto) toen hij stelling  nam tegen die ondermaatse burgerman van de NSB, Anton Mussert?

Omdat ze homoseksueel waren?

Nou ja, Reve kenden ze wel (van de tv) en daar kon je om lachen. Die nam de roomse kerk domweg in de maling.

Kunst, zoals die door Gerard Reve werd gemaakt, bleek weer eens – ook voor zijn ‘symboolblinde’ broer Karel – te krankzinnig om met je nuchtere verstand te begrijpen.

Maar is het niet vreemd dat al die katholieken bij de Volkskrant nooit in het openbaar getuigenis hebben afgelegd van het feit dat ze tot diep in hun volwassenheid aan die roomse flauwekul hebben meegedaan? Hadden ze nooit gelóófd, nooit gebiecht, nooit het lichaam en bloed van Christus op zondag tot zich genomen? Hadden ze alleen uit gemakzucht hun roomse plichten vervuld?

Het zijn vragen waarop K. nooit een duidelijk antwoord heeft gekregen. Een schouderophalen, ach, het gleed van je af als een oud colbert dat vervangen werd door een trui van C & A, je lachte erom.

Je lachte erom. Wat kon je ook anders. Katholieken – en vooral Brabantse katholieken waarvan er nogal wat deel uitmaakten van de redactie – lachen nu eenmaal graag (en hard) en er werd bij de Volkskrant dan ook veel (en hard) gelachen.

Het was – dat moet gezegd – na het wegzakken van Het Parool heel lang de enige krant in Nederland met enig gevoel voor humor (met Godfried Bomans, Wim Boost en een ‘papenhater’ als Jan Blokker), maar in dat onverwerkte katholieke verleden stak ook iets slaps, een zekere verdringing of onoprechtheid, die verhinderde dat het emancipatieproces werd afgerond tot iets eigens, en niet het PvdA-achtige dat zo in de mode was.

Op het terrein van de cultuur, zeg maar in de berichtgeving over de kunstvormen die toen soms heftig in beweging waren, kwam dat tot uiting in nogal zwabberende standpunten waar altijd nog wel wat ouderwetse roomse moraal doorheen schemerde.

Geloof, religie en de clerus – je kon er de draak mee steken, je kon erom lachen, je kon er je schouders over ophalen, maar zulke zaken serieus nemen – dat was op de redactie van de Volkskrant onmogelijk geworden.