De tirannie van uur en feit

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOLLERITH [1]

 

Dagstukjes – 200

 

 

 

 

 

 

 

 

oe meer media, hoe meer vreugd. Christus, wat zit iedereen vandaag de dag toch zoet te spelen met dat dingetje in z’n knuist. Overal, op de fiets, in de auto, in het restaurant, in de trein, in de bioscoop, in de concertzaal, ja, zelfs thuis in de huiskamer waar elk lid van het gezin in z’n eentje met z’n eigen sociale mediumpje in de weer is.

Het is bekend. Je kunt er vrede mee hebben of niet, maar veranderen doe je het niet meer, zolang de telefoon niet als een chip in een hersenkwab kan worden weggewerkt. [2]

Waar moet dat heen? Wat betekent het dat Jan & Alleman aan de leiband loopt van zo’n ding met z’n eigen digitale informatie? Worden we als gevolg daarvan rationeler? Of juist niet, worden we almaar irrationeler – wat je wel zou zeggen als je de eigentijdse mens bezig ziet? Hoe groot is de invloed van zulke technologie op het dagelijkse leven?

 

Wistik

Er zijn mensen, hoor je weleens, die er het liefst vanaf zouden willen, van al die technologische verworvenheden. Ze verlangen terug naar een wereld die nog eenvoudig en overzichtelijk was, wat uiteraard nooit het geval is geweest.

Politici noemen deze mensen het volk en doen het voorkomen dat dit gebukt gaat onder de onbegrijpelijke, wetenschappelijke veranderingen die het dagelijks aan den lijve ondervindt.

Ik geloof er niets van.

Ik weet niet wat het volk is, anders dan een wat griezelige mystificatie die met steun van de media als een kerstboom wordt opgetuigd door lui die er hun brood mee verdienen of uit zijn op electoraal gewin, maar je hoeft maar te kijken naar het massale gebruik van auto’s, scooters, e-bikes, vliegreizen, keukenapparatuur, scans, muziekversterkers, audio-apparatuur, kamerbrede ledtv’s, en natuurlijk die telefoons, om te concluderen dat het wel meevalt met het volk en zijn weedom.

Over de gevolgen voor het klimaat hoor je ze zelden. Die politici evenmin.

De meeste mensen in Nederland spartelen elke dag, hoog of laag opgeleid, schatrijk of straatarm, man of vrouw, transman of transvrouw, zwart of wit, kind of volwassene, heel tevreden rond in een comfortabele badkuip vol vooruitgangsgeloof, nostalgie, behoudzucht, machtsgevoelens en kinnesinne die dankzij de technologie en de media steeds meer de werkelijkheid geworden is. Maar in vergelijking met andere tijden zijn er maar twee dingetjes die meer dan vroeger irriteren, 1. het besef dat anderen het altijd beter hebben dan jij en – 2 – het besef dat jij niet de baas bent. Niet over jezelf, niet over anderen, niet over de techniek.

De kleine Johannes

Zelf ben ik buitengewoon content met de hedendaagse technologie, al heb ik een telefoontje uit het jaar nul, een oude fiets en een wat gammele douche, maar dankzij mijn up-to-date-computer blijf ik op de hoogte.

Volgens mij verandert er veel, ook in mijn leven, maar ik zie geen breuk met het verleden toen we nog gevrijwaard waren van deze overkill aan technologie. Ik zie een doorgaande lijn, al moet je die willen – en vooral kúnnen – zien.

Wie zijn sociale plicht vervult door af en toe eens een heel boek te lezen, weet dat de toenemende invloed van de exacte wetenschappen en de technologie op ons persoonlijke leven, al minstens tweehonderd jaar in tal van gewone, Nederlandse boeken wordt gesignaleerd. Denk aan Multatuli of sla er De Kleine Johannes van Frederik van Eeden maar eens op na, een heel mooi sprookje uit 1887, waarin Johannes onder anderen de kabouter Wistik ontmoet, die op zoek is naar het boek dat antwoord geeft op alle vragen en dat is niet de Bijbel. [3]

Dat de digitale democratisering dagelijks velerlei ergernis oplevert, is onontkoombaar. Ook ik haat de nufjes naast me op het fietspad die alleen oog hebben voor de spelletjes op hun smartphone, maar ben ik eenmaal weer heelhuids thuis, dan beschouw ik zulk gedrag als van voorbijgaande aard en sta ik weer even stil bij de eeuwenoude geschiedenis van de technologie. 

Ik zie een rechtstreeks verband tussen deze technologische vooruitgang en het denken in het algemeen dat ons – dank zij genieën die maar wat heen en weer kuierden in een Griekse zuilengang of op een Duitse landweg – vertrouwd maakte met het idee dat de mens nooit de werkelijkheid heeft kunnen overzien. En de baas was hij zeker niet. Wij zijn nooit in staat geweest de werkelijkheid te kennen. We wisten in wis- en natuurkundig opzicht weinig, weten nu meer, maar nog lang niet álles en dat moment zullen we ook nooit bereiken.

Simon Carmiggelt heeft dat eens onnavolgbaar in een van zijn columns beschreven, toen hij een geleerde opvoerde die ’s avonds van z’n werk thuisgekomen op de vraag van zijn vrouw hoe het hem die dag was vergaan, antwoordde: ‘Schat, we zijn vandaag klaargekomen met de wiskunde.’

Mocht dat ooit gebeuren, dat we klaarkomen met de wiskunde, dan zullen we daar, op dat punt in de geschiedenis, een bijzonder wezen ontmoeten, een schepsel dat we God hebben genoemd, een schepsel dat wij horende doof en ziende blind eeuwenlang vergeefs voor ons karretje hebben gespannen, vanzelfsprekend in het gezelschap van duivels, demonen, exorcisten, dominees, pausen, bisschoppen, prelaten, psychiaters, volksmenners en andere wichelroedelopers, om ons de weg naar het licht te wijzen. Maar in de Bijbel lazen we al dat we in een donkere spiegel kijken, in raadselen en dat zal nog heel lang zo blijven. [4]

Tegenwoordig heeft het verwende volk aan die God – die bijbelse God met een hoofdletter – geen boodschap meer. Het volk volgt liever zijn eigen goddeloze leidslieden, zijn ‘valse profeten’, zoals we overal in Europa – en Amerika – zien.

Alleen Allah lijkt in het Morgenland de wind nog even mee te hebben zolang de Chinezen hem met hun communistische  Confucius geen halt toeroepen.

Psychotisch

Wie even nadenkt, weet dat we maar een heel, heel klein stukje van het duistere universum dat werkelijkheid heet, overzien, een heel klein stukje, hoeveel sociale media we ook in stelling brengen. Dat verandert niet. Wat wél verandert is onze beleving van de werkelijkheid als gevolg van alle informatie die over ons wordt uitgestort, uiteraard omdat heel veel mensen daar geld mee verdienen. Nog nooit is informatie zoveel waard geweest. Het is een goudmijn die koste wat kost door elke machtsbezetene uitgebaat wordt.

Deze informatie is zo dwingend aanwezig dat gebruikers erin opgesloten dreigen te raken, beheerst door ‘de tirannie van uur en feit’, zoals de Amerikaanse dichter T.S.Eliot het genoemd heeft. Ontsnappen is nagenoeg onmogelijk. Hulpverleners schitteren door afwezigheid. De westerse mens is er na aan toe collectief psychotisch te worden, zeker in Nederland, waar identiteitszeloten langzaam aan alle media beheersen. [5]

Sociale media zijn een symbool van dit levensbedreigende isolement, maar zijn er – paradoxaal genoeg – tegelijkertijd een middel tegen. Een panacee. Hoe meer je hoort en ziet, des te groter wordt immers de wereld die je met anderen kunt delen.

Voor de traditionele media doet zich daarmee het probleem voor dat ze niet meer weten wat ze moeten melden en wat niet. Het is eenvoudigweg te veel. Het dwingt ze ertoe oplossingen, ingrijpende oplossingen, te zoeken, maar de oplossingen die ze bieden, zijn meer van hetzelfde – of lopen achter de feiten aan.

Voor de kranten bijvoorbeeld is al lang het zogenoemde nieuws niet meer het allerbelangrijkste. Het allerbelangrijkste is het verhaal, het geschreven verhaal zoals we dat al eeuwen kennen en dat in velerlei opzicht geschiedenis heeft geschreven, een niet stuk te krijgen verhaal dat door het talent van de verteller symbolische waarde en universele betekenis krijgt. Zo’n verhaal is niet de werkelijkheid, maar als het ware een condensatie, een verdichting, die de lezer met zijn eigen ervaringen kan aanlengen en hem daarmee groter, wijzer én menselijker maakt dan hij is.

Jammer is dat de kranten – in het licht van de voortschrijdende technologie – al jaren achter de feiten aansukkelen. Neem alleen al dat papier. Dat is in deze tijd even mooi, traag en hartverscheurend ouderwets als de trekschuit die in Nederland – en alléén in Nederland – lang de komst van trein en tram heeft vertraagd.

Geveltuin

Niettemin laat zich niet loochenen dat ik om allerlei redenen van kranten hou hoewel ik ook graag in het multiversum van de digitale communicatie verwijl – op mijn manier, het liefst met een boek dat erover gaat. Dit tweesporenbeleid leerde me waar het voor een mens in dit tijdsgewricht op aan komt: op terugschrijven. [6]

Ik doe dat hier op wiewiewie, vooral in de rubriek Dagstukjes, waarin ik de werkelijkheid schriftelijk naar m’n hand tracht te zetten. Het zijn kanttekeningen bij een kolkende hoeveelheid impressies, waarin ik ook dreig te gaan ronddraaien – als een ezel in een tredmolen. De in de computer verwerkte contacten met anderen, maken mijn wereld bewoonbaar, huiselijk en vertrouwd – mijn wereld, maar hopelijk ook de wereld van degenen die er kennis van nemen.

Vergelijk dit schrijven met het werken aan de geveltuin bij mijn huis in Amsterdam. Daar werden het bordertje en de potplanten op de stoep in de loop van de tijd een volwaardige tuin die sinds jaar en dag een ontmoetingsplek is voor velerlei passanten.

Echt, ik kan er niet aan de slag gaan, straks in het voorjaar weer, of de eerste bewonderaars melden zich al met altijd wel een waarderend woord voor de vergroening van de straat….

Van het een komt dan vaak het ander… Voordat je het weet is de fleurige enclave een sociaal medium waar de vreugde om de bloeiende blauwe regen, de vlinderstruik, de amandel, de rozen en de jasmijn ruimhartig wordt gedeeld.

Zulke ontmoetingen kúnnen uitmonden in een Dagstukje waarin ik terugschrijf. Aan mezelf, aan mijn tuingasten, maar ook aan de leefgemeenschap die Amsterdam voor mij als niet-Amsterdammer in de loop van de jaren geworden is – en die je voortdurend door allerlei fout volk ontnomen dreigt te worden zoals de aanslagen op het Beatrixpark ons leren.

Ik schreef de afgelopen vijf jaar 200 keer een Dagstukje, drie per maand – het moet geen werken worden… Eerlijk gezegd ben ik met m’n planten drukker dan met het schrijven, maar dat maakt niet uit… Zowel in het groen als achter de computer groeide een kleurrijk, gevarieerd en misschien wel veelzeggend geheel.

Of dat zo is, kunt u zelf nagaan. U hoeft maar bij het begin te beginnen, Dagstukje – 1 over het Rijksmuseum.

U kunt het ook láten, niet omdat ik deze stukjes niet met u wil delen, maar omdat ik vind dat een lezer zélf moet bepalen wat hij leest en wat niet. Niemand is zo vrij als een lezer, vrijer, eerlijk gezegd, dan een schrijver… 

Een lezer wandelt ontspannen in de natuur, een schrijver is een houthakker….

 

 


WKtS
15 JANUARI 2019

 

[1] De Hollerith was een machine die door middel van ponskaarten grote hoeveelheden informatie kon verwerken. Het was een uitvinding van Herman Hollerith (1860-1929), een zoon van Duitse emigranten in Amerika, die in 1896 de Tabulating Machine Company (CTR) oprichtte, voorloper van de Computer Tabulating Recording Company, die in 1924 IBM werd.
[2] Toekomstvisie in het tv-programma van Robbert Dijkgraaf in DWDD University.
[3] Frederik van Eeden: De Kleine Johannes.
[4] ‘Nu immers kijken wij door middel van een spiegel in een raadsel, maar dan zullen wij zien van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik ten dele, maar dan zal ik kennen, zoals ik zelf gekend ben.’ 1 Corinthiërs 12:13
[5] Identiteitszeloten zijn mensen die zozeer geloven in het verschijnsel ‘identiteit’ – ik ben een vrouw, ik ben zwart, ik ben Nederlander – dat ze zoals álle gelovigen ervan overtuigd zijn dat ze beter zijn dan degenen die géén vrouw zijn, niet zwart of  bijvoorbeeld Vietnamees in plaats van Limburger. Het is een enge vorm van radicalisering.
[6] Jacq. Vogelaar