
46
Haar uitpuilende boezem drukte zwaar op het ochtendnieuws. Twee staartjes wipten als bundeltjes stro van haar hoofd op. Afwezig keek ze op toen Werner om koffie vroeg. Ze slofte weg en bracht hun twee grote, geelblauwe mokken. Dorstig drukte Ilse haar lippen tegen het gloeiende aardewerk.
‘Voel je het,’ vroeg ze.
‘Wat?’ reageerde Werner.
‘Het lood,’ zei Ilse.
‘Ik voel het,’ zei hij.
Ze zwegen.
De vlechtjesvrouw was in een ruimte achter de tap verdwenen. Ze leek, volumineus als ze was, te zijn opgelost. In de gelagkamer ruiste de stilte, het was er schemerig, avondlijk haast, hoewel buiten de zon scheen en de dag nog jong was, nog vrij van de languissante vermoeidheid die de demon van de middag aandraagt, de somberheid met het falen in het verschiet, het ondraaglijke mislukt–zijn en de alcohol.
Hij voelde al dagen geen angst meer. Godzijdank was zijn lichaam hem steeds ter wille. Hij had zich in lange tijd niet meer zo gezond gevoeld. Reizen maakt je sterker. Trek de wereld in om je van je remmingen te bevrijden. In zo’n conditie kon hij het lood aan. Reiziger, nomade, zwerver, vagant. Zo kon hij alles aan. Ze dronken hun koffie en juist toen Werner op het punt stond haar het wonder van zijn gemoedsrust te schetsen, zei Ilse: ‘Ik zou je graag nog één keer iets willen opbiechten, Werner. Vind je dat goed?’
Haar vraag verraste hem. Waarom moest ze hem dat vragen? Opbiechten?
‘Je hoeft niet te schrikken, hoor,’ stelde ze hem gerust, ‘ik ga je niks onthullen of zo, hoor, de gifmoord op mijn puissant rijke echtgenoot bijvoorbeeld of mijn donderdagse escapades in het Rood Paleis, ik wil je alleen in kennis stellen van iets wat ik maar zelden aan een ander prijsgeef, iets wat voor mij nogal belangrijk is, omdat het gaat over iets waar ik niet zo goed de betrekkelijkheid van kan inzien, hoewel ik er in de loop van mijn leven redelijk in geslaagd ben van ontzettend veel dingen de betrekkelijkheid in te zien. Nee, dit is te belangrijk…, misschien omdat het met zoveel samenhangt…, misschien wel met alles…
‘Het gaat over taal,’ zei ze en daarmee verloste ze hem van de spanning die haar omslachtige inleiding teweeg had gebracht, maar haar licht gefronste wenkbrauwen wezen op een allesbehalve luchtig gespreksonderwerp.
‘De taal,’ zei ze, ‘die mijn moeder al ten overstaan van mij bezigde toen ik nog in haar schoot rondzwom.’
De rimpel tussen haar wenkbrauwen maakte plaats voor de plooitjes bij haar ogen die beter bij haar pasten en waarvan hij hield, haar kraaienpootjes, haar lachrimpels.
‘Soms denk ik weleens,’ zei ze, terwijl hij de snel wisselende uitdrukkingen op haar gezicht bezag, ‘dat ik geen drie zinnen achter elkaar kan zeggen zonder een literair citaat of een verwijzing naar een kunstwerk… Maar ik had het over mijn moedertaal… Ik weet niet meer wanneer, ik denk tijdens de bezetting, dat ik me voor het eerst realiseerde hoezeer die taal van mij met mijzelf, met mijn functioneren, met mijn doen en laten, mijn denken, mijn geluk en mijn neerslachtigheid, mijn grandeur en mijn misère vergroeid is, en hoe hulpeloos en onmachtig je je voelt als ze je ontnomen wordt, als ze verboden wordt, zoals het Engels bij ons in de oorlog, en ik probeerde me voor te stellen wat er met mij zou gebeuren als ik die taal niet meer kon spreken, niet alleen niet in het openbaar, maar ook niet thuis, nergens, op den duur zelfs niet meer stil in mijzelf… uit angst…
‘Het greep me meer aan dan ik je kan zeggen, Werner. Ik had tot dan toe niet geweten hoe gevaarlijk je fantasieën voor jezelf kunnen zijn… Ik moest aan de mensen denken die door de nazi’s uit Duitsland waren verdreven en na de oorlog door de communisten uit het Oostblok. Of aan de mensen die elders in de wereld van huis en haard worden verdreven, in Nigeria, in Vietnam… Het is waar, soms hadden ze, of hebben ze, geluk en belanden ze in een veilig land, maar, stel je dat eens voor, hoe hulpeloos, dom en zelfs vernederd ze zich daar voelen, als je mag afgaan op hun getuigenissen. Hoogontwikkelde mensen, zoals Einstein, Adorno, Thomas Mann, die gedwongen worden het potsierlijke gebrabbel voort te brengen waartoe ballingen, verdreven uit hun moedertaal, nu eenmaal gedwongen zijn…’
Ze schoof traag haar mok een stukje weg alsof ze vol weerzin iets van zich af wilde schuiven wat haar te na kwam en vroeg toen: ‘Ken je Gulliver’s Travels?’