Dagstukjes – 110
De zee, de zee klotst voort in eindeloze deining,
De zee, waarin mijn ziel zichzelf weerspiegeld ziet.
De zee is als mijn ziel in wezen en verschijning;
Zij is een levend schoon en kent zichzelve niet.
WILLEM KLOOS, VAN DE ZEE (1876-1877)
e zwierven door de Amsterdamse waterleidingduinen. Het was koud, de zon scheen. Na uren naderden we het strand. Vanaf het duin zagen we hoe de hemel haar licht uitgoot over land en zee die zich onstuimig in de branding verenigden.
Tjonge, tjonge, wat een wellust. Het schuim vlokte ervan af.
De zee, de zee, riepen we…, maar voordat we het vers van Willem Kloos (‘o, klotsende klepel’) helemaal hadden kunnen declameren, zagen we ze, de zeesterren, tientallen, honderden, jutterskarren vol zeesterren.
We hadden ervan gehoord, we hadden erover gelezen, maar we hadden het natuurverschijnsel alleen maar voor kennisgeving aangenomen. Nu konden we er niet omheen. Ongelooflijk, zoveel.
Thuisgekomen lazen we dat zeesterren niet kunnen zwemmen. Soms drijven ze hulpeloos met wind en stroming mee naar de kust en dan stranden ze. Sommige sterren leefden nog.
Misschien begrepen zij, dáár, op de grens van leven en dood, wat het betekende om een waterdier te zijn dat niet kan zwemmen…
LEES VERDER
WKtS
FEBRUARI 2017