Getop van de media
Alcest, wilt gij de Zangberg op?
Zo rijd een eigen paard, geen huurknol haalt de top.
A.C.W.STARING
en opvallend verschijnsel in het hedendaagse Nederlands is het gebruik van ‘top’. Veel, zo niet alles, is ’top’ tegenwoordig. Je leest over topmannen, topvrouwen, topcolleges, topuniversiteiten, topinstituten, topsporters, topvoetballers, topbeleggers, topbankiers, topreizigers, topwinkels, topstraten, tophoeren – ja, zelfs topfavorieten komt voor – maar het eind is nog lang niet in zicht, lijkt me. Meer mensen en groepen zullen de top willen en die zelfs eisen, want toploos tel je niet langer mee.
Maar of zwervers, ouderen en inwijkelingen – om maar een paar bedreigde diersoorten te noemen – ook de top zullen halen, valt te betwijfelen. Topzwerver? Topoudere? Topinwijkeling? Maar topcrimineel mag dan weer wel. Raar.
Top is succes, welslagen, iets om na te streven, iets om te willen zijn. Als je top bent, ben je meer dan anderen, steek je anderen – niet-toppers, uiteraard – de ogen uit en dat is de hedendaagse drijfveer bij uitstek, meer zijn dan een ander, kan niet verdommen hoe, top.
In zekere zin is er niets tegen dat mensen zich willen onderscheiden door ‘top’ te zijn. Je moet er niet aan denken dat iedereen hetzelfde is, niet-top, ‘gewoon’, maar als je elke dag op elke bladzij van de krant dat ‘top’ onder ogen krijgt, bekruipt je toch het gevoel dat het wat veel van het goede is. En is het altijd wel zo top?
DE WERELD GAAT AAN VLIJT TEN ONDER
Waarom dit getop? En vooral: waarom zoveel of liever gezegd: deze woekering, want laten we wel wezen: top heeft in het Nederlands altijd zijn plaats gehad, maar nooit in de mate die we nu het hoofd moeten bieden.
Het is, denk ik, een mentaliteitskwestie. In mijn jeugd las ik De wereld gaat aan vlijt ten onder, een roman van Max Dendermonde, die een onheilspellend beeld schetst van de meedogenloze (wetenschappelijke) vooruitgang waaraan alles wat maar menselijk is – en vooral de luiheid – wordt opgeofferd. Die mentaliteit is zich sindsdien met succes aan het verbreiden, met als gevolg het ontstaan, wereldwijd, van een middenklasse – die door en door materialistisch en corrupt van de ambitie – overal de dienst uitmaakt. Ook in Nederland. Je merkt het aan de wijze waarop ouders hun kinderen pushen. Als die al niet hoogbegaafd zijn – en dat worden er merkwaardigerwijs steeds meer – kijven hun pappie en mammie tot voor de rechter om met steun van hun advocaten hun kind op een ‘topschool’ te krijgen.
Voor ouders met een topsalaris is het beste nog niet goed genoeg, let wel: het beste voor jou, niet per se voor een ander of de samenleving.
Zoiets beïnvloedt de taal. Als top is wat we willen, hoor je dat ook, de hele dag door. Het gekke is dat dit ‘getop’ niet het onderscheid bevordert, maar juist het tegendeel. Het is een vorm van gelijkschakeling, van uniformering, geworden die de nuance, en daarmee heel in het algemeen de betekenis geweld aandoet. Als alles top is geworden, is niets meer top. Ik zal aan de hand van het woord ‘topman’ en later het woord ‘topkunstenaar’ proberen aan te tonen hoeveel misleiding zulk taalgebruik met zich mee brengt.
HAVENWETHOUDER
Wat is eigenlijk een topman?
Afgaande op wat ik lees, moet ik er vanuit gaan dat het een functionaris in het bedrijfsleven betreft, maar je komt de topman ook tegen in ‘instellingen’ – zoals universiteiten en ziekenhuizen – en non-profit organisaties – bedrijven in dienst van ‘een goed doel’.
De overeenkomst is duidelijk: het zijn allemaal uit hun krachten gegroeide organisaties, zo groot dat leiding en werkvloer mijlen van elkaar verwijderd zijn geraakt en de verticale communicatie – van onder naar boven en vice versa – ernstig verstoord of zelfs geheel afwezig genoemd kan worden.
Maar is het allemaal één pot nat? Kun je een topman die in de wereld van de ‘ondernemingsgewijze vrije productie’ verantwoordelijk is voor de winst die de aandeelhouders jaarlijks eisen, op één lijn stellen met bijvoorbeeld een Rotterdamse havenwethouder die overstapt naar de Vrije Universiteit in Amsterdam om daar – met het gedachtegoed en de centjes van de kleine luyden – te gaan zitten monopoliën alsof-ie een Amerikaanse (top)bankier is? Of met iemand die de hartstichting leidt? Of het Rode Kruis?
BRABANDER
Als ik al dat getop zie, moet ik aan het leger denken.
Toen in de vorige eeuw de dienstplicht werd afgeschaft, kromp ons leger aanzienlijk in, men was in één klap van al dat onbetaalbare kanonnenvlees af, maar het aantal beroepskrijgers – officieren én onderofficieren – werd er niet minder op. Ze behielden het recht op een periodieke verhoging in rang. Het gevolg was een gestage groei van het aantal ‘hogeren’ waardoor we na een paar jaar meer hoge officieren hadden dan soldaten. Elke plat pratende Brabander kon vóór zijn dertigste al kolonel zijn. In geen land ter wereld hadden officieren zo weinig ondergeschikten als in Nederland. Iemand schreef in die tijd: als we zo doorgaan, hebben we binnenkort alleen nog maar generaals.
Zo krijg je vanzelf almaar meer top, te veel top.
Op de universiteiten – ander voorbeeld, maar ook leuk – zag je het omgekeerde gebeuren: daar meldden zich de laatste decennia steeds meer eerstejaars. Het aantal hoogleraren nam navenant toe. Getalsmatig was dat in orde, maar de groei van het hooglerarencorps zat hem niet alleen in die ongewassen stromen studenten; die had vooral te maken met het uiteenvallen van tot dan toe fatsoenlijke studierichtingen in vele, nieuw verzonnen specialisaties – die in hun naamgeving, vrijetijdskunde, Europese studies, kunstmanagement, vaak al zo ridicuul waren dat geen student erin zou trappen, dacht je, hooguit de televisie die altijd verlegen zit om nog een ‘Clavan’ (zoals een weergaloos typetje van Kees van Kooten heette). Maar nee, juist die pretstudies werden razend populair. Je leerde er weliswaar niets, maar al die hoogleraren waren meer dan nodig om de universiteit het vereiste aantal bachelors en masters te verschaffen. Voer voor sociaalpsychologen…
DE TELEGRAAF
Er is iets mis met het woord ’topman’. Maar zelfs als je het voorbehoudt aan de zogeheten ‘ondernemingsgewijze vrije productie’, dan weet je – uit de berichtgeving in de serieuze kranten of uit eigen ervaring – dat het de lading niet dekt.
Grote ondernemingen zijn even gecompliceerd en ondoorgrondelijk als een levend organisme en er lopen dan ook in zo’n bedrijf vele leiders rond, op vele niveaus.
Zijn dat allemaal topmannen? Maar hoeveel topmannen heeft zo’n bedrijf dan? En is er geen verschil, in verantwoordelijkheid, taak, salaris, levenslust en liefde voor het personeel?
Het kan gaan om een diensthoofd en zijn staf, om een ‘afdelingsdirecteur’ en zijn deskundigen, om een ‘voorzitter van de raad van bestuur’ of om een ‘voorzitter van de raad van commissarissen’ – en dan hebben we het nog niet over klanten – die koning zijn – en aandeelhouders – die allemaal De Telegraaf lezen.
Enige precisie bij het gebruik van het woord topman is, lijkt me, gewenst. Mijn indruk is voorlopig dat de topman zelden alleen is, en niet zonder meer een categorie.
FICTIE
De media hebben een soort van hem gemaakt, een categorie. Door het woord ‘topman’ te pas en te onpas te gebruiken hebben ze een vorm van ‘werkelijkheid’ geschapen die de ware werkelijkheid verdoezelt. De media hebben getracht de topmannen tot de status van Bekende Nederlanders te verheffen, het schuim op de borrelende kookpotten van de eigentijdse communicatie.
Om goed zicht te krijgen op de topman moet je hem dagelijks aan het werk kunnen zien. Wat doet hij? Hoe doet hij wat hij doet? Doet hij dat goed?
We weten het niet. Ook verstandige mensen, bleek mij bij een kleine rondvraag, denken nog altijd dat zo’n groot bedrijf, een multinational als Shell bijvoorbeeld, er net zo uitziet als zo’n negentiende-eeuwse onderneming (Philips, Unilever, Akzo) die door de baas zelf werd opgericht en groot gemaakt – omdat hij zijn producten kende, wist wie zijn klanten waren én (nou, ja) gaf om de mensen die zo hard voor hem werkten.
Die werkelijkheid is, voor zover ze ooit bestaan heeft, fictie geworden en de topman die daarmee in verband gebracht wordt, is dat ook. Zo’n topman is een verzinsel.
Wie door dit fictieve waas heen ziet, vindt voor veel onverklaarbaars een verklaring. Waarom, bijvoorbeeld, wordt zo’n topman niet ter verantwoording geroepen nadat hij het bedrijf aan de rand van de afgrond heeft gebracht? Omdat ‘ze dat met zijn allen deden’. Een officier van justitie kan zich in zulke gevallen even machteloos wanen als wanneer hij met z’n kinderen door het sprookjesbos van de Efteling dwaalt en hoort hoe ze in schreien uitbarsten. Is dat de schuld van die boze heks, van die griezelige reus, van die doortrapte boskabouter?
Het verhaal van de topmannen is een sprookje. Het heeft doorgaans maar weinig met de werkelijkheid te maken. Grote bedrijven, instellingen, scholen en universiteiten zijn in de loop van de twintigste eeuw zo ingrijpend van karakter veranderd dat alle bestaande omschrijvingen de prullenmand in kunnen. Het zijn allemaal bureaucratieën geworden, het is één grote bureaucratie.
BUREAUCRATIEËN
Als multinationals, ziekenhuizen, transportbedrijven, scholen, voetbalclubs of warenhuisketens bureaucratieën zijn, dan – de gevolgtrekking ligt voor de hand – is de topman een ambtenaar, nou ja, een topambtenaar die denkt en handelt als een ambtenaar – maar daarvoor veel meer geld meent te mogen opeisen.
In de praatjes voor de vaak die hij qualitate qua soms af moet steken, rept hij weliswaar van ‘winstmaximalisatie’ en een overheid die zo moeilijk doet over ontslagregelingen, maar de facto is hij uit hetzelfde hout gesneden als de topambtenaar.
Net als zijn confrater bij de overheid zit hij opgesloten in de gevangenis van de hiërarchie en in die positie – heel geschikt om zijn zonden te overdenken – is hij gelukkig nooit persoonlijk verantwoordelijk voor wat dan ook. Er is altijd iemand onder of boven hem die de kennis van zaken én de intelligentie heeft om een beslissing mogelijk te maken.
Wat deze zeer hoge, in de watten gelegde employé aan houvast en ambitie rest, is zijn eigenbelang, het graaien, en (soms) elk jaar het herinrichten van zijn kantoor of het verkassen – om de kantorenleegstand verder te ‘maximaliseren.’
Met het bedrijf als zodanig heeft hij een even opwindende verhouding als met zijn uitdijende gade die dagelijks moet concurreren met zijn jeugdige maîtresse.
OBAMA
Hoe soepel de bureaucraat zijn intenties weet af te stemmen op de ‘maximalisatie’ van zijn carrière werd dezer dagen weer eens pijnlijk duidelijk toen de Assistant Attorney General bij het Openbaar Ministerie in Amerika – die geweigerd had frauderende bankiers te vervolgen – president Barack Obama zijn ontslag aanbood omdat hij partner was geworden van het advocatenkantoor dat goud verdiende met het verdedigen van… frauderende bankiers.
Wat onze toplieden drijft, is niet het belang van het bedrijf of van de gemeenschap – die in een globaliserende economie toch al aan waarde inboet – maar wat ze van huis in Renswoude, Weert, Almelo of Amersfoort hebben meegekregen – en wat door hun studievriendjes later in de kroeg werd bevestigd – dat ze alléén meetellen – top zijn – als ze geld hebben, veel geld, meer geld dan wie ook, het allermeeste geld.
Deze mannen zullen met bewondering naar Jan Bennink opzien, die nu voor de tweede keer vele, vele miljoenen in zijn eigen zak heeft mogen steken na de verkoop van een bedrijf (Douwe Egberts) dat niet van hem was. Volgens de moraal van mijn vader en moeder heet dat ‘diefstal’.
Is het dan toch een soort, deze categorie van topmannen? Willen ze allemaal hetzelfde, doen ze allemaal hetzelfde?
Nee, ik geloof dat we de laatste jaren wel erg vaak geconfronteerd zijn geweest met oplichters en fraudeurs – niet alleen in het bedrijfsleven – maar dat is niet het hele verhaal.
Het hele verhaal is dat al die bedrijven en al die instellingen weliswaar vaak spectaculair in omvang toenamen en veel van die over het paard getilde mannetjes aantrokken die álles misten om op het hoogste niveau leiding te geven, maar je ziet ook nog steeds grote onderlinge verschillen. Je merkt het bij fusies. Als er in zulke gevallen over ‘cultuurverschillen’ gesproken wordt – en daar is meestal sprake van – dan weet je hoe peilloos diep de kloven tussen de verenigde stammen en stammetjes zijn. Je kunt er vergif op innemen dat zulke bedrijven sneller zinken dan de Titanic, maar wie zien we daar onbekommerd weg dobberen in de lege reddingboot?
Ik heb het zelf meegemaakt. Daarom weet ik dat er elke dag weer duizenden en duizenden mensen al dan niet opgewekt naar hun werk gaan. Ze zien wel hoe tegenwoordig publiciteit zoekende Kamerleden, media en managers hun bedrijf en de bedrijfsvoering voor de voeten lopen, maar ze gaan door met waar ze goed in zijn: ‘de economie draaiende houden’. Op alle niveaus. Ook op het allerhoogste niveau van de hoogste leiding. Zij staren zich dan ook niet blind op die topmannen. Die zijn een creatie van de media, die, dat weten zij ook, fictie is. Of misschien misleiding. Of leugen.
INTERNET
Nog niet zo lang geleden boog elke mediadienaar diep voor de leidinggevenden in onze wereld. Vandaag de dag worden ze verguisd. Wie met Google het woord ‘topman’ op het internet opzoekt, schrikt zich een ongeluk van de agressiviteit die hem van het beeldscherm tegemoet slaat. Je zou zeggen: zoveel haat – dat moet vroeg of laat tot een opstand leiden, of tot actie van boven- en ondergeschikten.
Daar hoor je zelden over. Maar bij de Vrije Universiteit in Amsterdam was het onlangs bijna zo ver. Dat is veelzeggend, de VU!
Grappig in de berichtgeving van de NRC was de passage waarin geschetst werd hoe het college van bestuur (twee topmannen en een topvrouw) het hazenpad koos toen het personeel van de VU zich tweehonderd man sterk aan hun deur vervoegde. ‘Pas als het in allerijl opgetrommelde beveiligingspersoneel is gearriveerd, keren de wit weggetrokken collegeleden terug..,’ schrijven Bart Funnekotter en Hugo Logtenberg in NRC Weekend van 30/31 maart 2013.
Zulke journalisten maken ons wijzer. Je merkt ook dat media – op dit niveau – het begrip ‘topman’ langzamerhand los laten. In serieuze berichtgeving zie je verslaggevers een zakelijk soort functieomschrijving hanteren, altijd lelijk en omslachtig, maar goed, in het belang van de waarheid moet de esthetica soms opgeofferd worden. Dus lees je in plaats van topman ‘voorzitter van de raad van commissarissen’, ‘voorzitter van het college van bestuur’, ‘bestuursvoorzitter’ en – steeds meer – ‘ceo’, dat je als ‘sie-ie-oo’ moet uitspreken. Het staat voor chief executive officer, een titel die je eerder met een hoge militair in gevechtspak associeert dan met een beschaafde ondernemer in een maatkostuum. Het verschil is misschien ook alleen dat uniform.
Die lelijke afkorting ‘ceo’ weerspiegelt meer de bureaucratische positie van de betrokken leidinggevenden dan dat ingeburgerde ‘topman’, wat je vooral aan de ongebreidelde ondernemingslust van zogeheten ‘zakkenvullers’ doet denken.
GLAMOUR
Met het woord ‘topman’ vertekenen journalisten de werkelijkheid. Gewone mensen, is me opgevallen, gebruiken het woord niet.. Het zijn de minder begaafde mediadienaren die zulke taal verspreiden. We weten nu waarom: ze geloven in het sprookje waarmee ze een publiek scheppen dat even weinig in de waarheid geïnteresseerd is als zijzelf.
Ceo dan maar?
Het is waar: die afkorting dekt de lading meer dan het woord topman. Maar het is heel lelijk (en Amerikaans) en bovendien krijgt het Nederlands er weer zo’n eigentijds drieletterwoord bij. De ceo, behaaglijk achter het stuur van zijn suv gezeten, kreeg een verontrustend sms-je. We staan al jaren net zo machteloos tegenover zulke taal als tegenover de megalomane topman.
Voor de media zal het lastig zijn afscheid te nemen van de glamour die met het woord topman verbonden was – bloedmooie wijven, bordelen, luxe-villa in goudgerande bospercelen, privéjets en ter ontspanning de jacht op ree en rund in het weerbarstige, onaangetaste Schotland – de malt whisky voor het grijpen.
Ook dat was fictie, maar de topman geloofde erin.
Zo leefde hij lang en gelukkig.
TERUG NAAR DE INLEIDING
EN: DOOR MANNEN BEVLEKT
WKtS
4 APRIL 2013.
Zie de NRC.
Zie Assistant Attorney General.
De erotische pyramide (top!) boven aan de pagina is afkomstig uit het boek Erotische Eskapaden, dat in 2000 bij Orbis Verlag verscheen onder de titel Allerlei Liebe – Erotische Graphik.
Zie ook topkunstenaar.