Smaak (7)

E HADDEN HET nog steeds over de barok. Een onuitputtelijk onderwerp. Wat had de barok met het postmodernisme te maken?

Goeie vraag.

Hein had, als gewoonlijk, weer als enige zijn huiswerk gedaan. ‘Het hele weekend,’ vertelde hij, ‘heb ik zitten lezen, in Vondel, in Hooft, in nog meer zeventiende eeuw. Ik heb zelfs de sonnetten van Quevedo bestudeerd, weet je wel, in die mooie vertalingen van Dolf Verspoor, maar al sla je me dood, ik weet bij god niet hoe ik dit moet rijmen met zoiets groots, alomvattends of overkoepelends als ”de” barok.’

Voordat Gerard, de hoogst geniale dillettant, het woord had kunnen nemen, barstte Boudewijn los:

Je lijdt aan grootheidswaan als een festijn,
verzaligd in wat laag is en venaal:
je diepe etter liegt zich om tot praal:
adder in morgenrood en lelieschijn.

Lijdzaam onderging het gezelschap dit poëtische geweld. Ze hielden niet van poëzie hardop. ‘Typisch Boudewijn,’ dacht Hein, die een goed mens was en de afgunst kende, ‘heeft-ie de afgelopen dagen een stuk of tien gedichten van Quevedo uit z’n hoofd geleerd, en komt ons daarmee nu imponeren.’

Boudewijn imponeerde graag, het was zijn beroep, hij had er zijn verschijning op de tv aan te danken. ‘Boudewijn,’ dacht Hein, ‘was eigenlijk een heel barok figuur, gek dat hij dat niet zag.’

‘Je vergelijking van het postmodernisme met de barok,’ hoorde hij Boudewijn tegen Gerard zeggen, ‘is grote, klinkklare onzin.’

‘O, ja,’ kwam Kees tussenbeide, ‘is dat zo? Ik zie er anders wel iets in.’

‘Ik ook wel,’ zei Gemma, die zich op de middelbare school al buitengewoon ontvankelijk had betoond voor ‘Het Stokske van Oldenbarnevelt’ van Vondel. Ze vond het grappig dat postmoderne mensen als zij, midden in die zeventiende-eeuwse stad, over de barok zaten te praten alsof er in al die eeuwen niets was veranderd. Ze was gek op zulke spelletje, mits elegant en slim gespeeld. Ze hield niet van spelbrekers, mensen die zichzelf zo ernstig namen dat ze alleen hun eigen regels volgden. Was dat ook barok? Bij Boudewijn moest ze steeds aan de gevleugelde woorden van Gerard Reve denken: Een man weet veel, maar een vrouw begrijpt alles.

‘Wat is er dan precies zo’n onzin, Boudewijn,’ vroeg Gerard, hoffelijk als altijd.

Kees, verreweg de oudste en wijste in het gezelschap, was er zo zeker van dat Boudewijn het verkeerde antwoord zou geven dat hij even z’n gram moest halen bij dit soort intellectuelen in het algemeen. Nooit bedachten ze iets, nooit schreven ze een grote, imponerende, internationaal indruk makende studie. Stukjes in de krant, die dan ook nog maar meninkjes waren, recensietjes, dat was alles. Daaraan ontleenden ze hun status. Hijzelf ook, moest hij eerlijk toegeven, maar hij gaf tenminste nog college, had vijf boeken geschreven, en was een aantal jaren geleden met eenvoudige muzieklessen begonnen…

‘Je vergeet helemaal de godsdienst,’ stiet Boudewijn uit. ‘Je noemt de barok theater, je vindt het theatrale de kern, net als in het postmodernisme…’

‘Misschien,’ onderbrak troubleshooter Henk hem bescheiden, ‘moeten we vooral ook noemen het onvermogen, of de onwil om een onderscheid te maken tussen fictie en werkelijkheid. Dat is in onze tijd wel erg opvallend, vind ik.’

Boudewijn keek hem vol afkeer aan.

‘Godsdienst, Henk,’ sprak hij met stemverheffing, ‘de barok was godsdienst, tot en met katholiek, weerzinwekkend katholiek. Dat kan in deze tijd niet meer. Wij hebben de godsdienst afgeschaft.’

‘Wij,’ zei Gerard. ‘En dat zeg jij aan de vooravond van een oorlog, die in alle opzichten lijkt op een oorlog tussen religies, het Amerikaanse christendom en de Arabische islam?’

Lees verder
Oorspronkelijk gepubliceerd in de Volkskrant van 5 oktober 2001