HE HORROR, THE HORROR,’ sprak Hein zachtjes.
Het was twee dagen na de ramp, maar het zag er niet naar uit dat iemand in het gezelschap de klap al te boven was.
‘Kunnen we het überhaupt nog ergens over hebben,’ vroeg Boudewijn zich af. ‘Dit is toch te verschrikkelijk voor woorden…’
‘Dat is wat Adorno zei,’ reageerde Kees. ‘Na Auschwitz, zei hij, was er geen plaats meer voor poëzie. Het was zijn manier om zich uit te drukken, maar was het ook waar?’
‘Paul Celan was het er niet mee eens,’ zei Gemma. ‘Hij schreef zijn Todesfuge, waarin hij, ja, hoe zeg je dat, erin slaagt, de holocaust in zoiets esthetisch als dit prachtige, ontroerende gedicht een plaats te geven. Dat gedicht lezen we nog steeds. Het houdt de verschrikkingen van de holocaust, the horror, the horror, om met Hein, én Joseph Conrad te spreken, levend, maar het doet tegelijkertijd iets anders: het is in zijn huiveringwekkende schoonheid ook een overwinning op het kwaad.’
Gemma wendde zich even af, veegde langs haar ogen en zei toen: ‘Dat beeld van die man of de vrouw, je kon het niet zien, die met iets wits staat te zwaaien. Die rekent nog op iets, hoopt, maar wij weten dan al dat het afgelopen is…’
Er viel een ongemakkelijke stilte, die na een poosje door Kees werd verbroken. Hij zei: ‘Ik ging dinsdagavond naar het Concertgebouw. Ik had even genoeg van al die beelden. Toen ik, overigens zeiknat, aankwam, bleek het concert niet door te gaan. Reinbert de Leeuw zou met z’n Schönberg-ensemble en het Asko-ensemble onder andere De staat van Louis Andriessen doen, een interessant stuk op dat moment. Per slot van rekening had Andriessen het ooit bedoeld tegen het Amerikaanse kapitalisme.
‘De Leeuw kwam tamelijk aangeslagen het podium op en legde uit waarom er niet gespeeld werd. Sommige musici kónden eenvoudig niet, zei hij, en daar was begrip voor geweest. Maar er was ook gezegd dat er toch íets moest gebeuren omdat muziek onder dergelijke omstandigheden voor veel mensen juist een uitweg is. Daarom was besloten dat Frank Peter Zimmerman een sonate van Bach zou spelen….
En aldus geschiedde….’ hernam Kees, na een poosje gezwegen te hebben.
‘Het was grandioos,’ vervolgde hij. ‘Uiteraard de muziek, maar ook het gevoel dat al luisterend ontstond, dat je via de muziek je gevoelens met de andere luisteraars deelde…’
Hij zweeg weer even. Toen zei hij: ‘Jammer alleen dat men aan het eind applaudisseerde, en nou ja, dat was nog te begrijpen, maar dat sommigen bléven applaudisseren – alsof ze net als na een ”gewoon” concert de solist wilden dwingen tot een toegift, dat vond ik tamelijk, nou ja… smakeloos…Dan weet je weer, dat hoezeer de wereld even de adem lijkt in te houden na zo’n klap als in New York, mensen niet veranderen, en ook de rituelen niet, de ingesleten gewoonten. Het leven gaat door…’
Kennelijk nu ook in De Engelse Reet, want plotseling praatte iedereen. Zoals gebruikelijk dwars door elkaar heen. Over beroepsvoetballers die nu ineens niet konden voetballen. En buschauffeurs dan, en artsen? Raar beroep, dat voetbal.
Over de ‘media’ die uitstekend functioneren, zolang er nieuws is, maar een gênante aanblik bieden als er even niks te melden valt.
Boudewijn: ‘Dan komen de deskundigen, de Clavans, wat een humbug, die technische mannen overigens niet te na gesproken.’
‘Niet alleen met die potsierlijke deskundigen valt de tv dan door de mand,’ zei Hein nu plotseling ook een beetje bozig, ‘maar vooral met dat ondoordachte taalgebruik. Woorden als ”oorlog”, ”vergelding”, ”wraak” worden klakkeloos van CNN overgenomen. Amerikaanse retoriek, die ons vreemd zou moeten zijn.’
‘De kunst is,’ zei Henk, die weer de oude vertrouwde troubleshooter begon te worden, ‘om je hersens te blijven gebruiken, juist na zoiets onmenselijks als dit…’
Lees verder
Oorspronkelijk gepubliceerd in de Volkskrant van 14 september 2001