‘Staatsie-foto’ van de acteurs in de Utrechtse Sterrenwijk.
De stem des volks
ederland telt een handvol steden die groot genoeg zijn om er ‘oude wijken’ op na te houden. Utrecht is zo’n stad, de Sterrenwijk, hoewel nog helemaal niet zo oud, zo’n buurt…
Onderzoekers zijn gek op zulke wijken, net als vroeger rode voormannen van socialistische snit zoals André van der Louw die uit Rotterdam kwam.
De linkse retoriek die hij gebruikte om te getuigen van zijn liefde voor ‘de’ arbeiders in ‘de oude wijken’, was voor de zeer communistisch opgevoede Karel van het Reve nog eens aanleiding om Van der Louw stevig de oren te wassen toen die hem als minister van cultuur in 1981 de P.C.Hooft-prijs moest uitreiken. Het was hilarisch en pijnlijk tegelijk.
Dat onderzoekers, vaak van sociologische of politicologische makelij, in de oude wijken een kolfje naar hun hand zien, is nog wel te begrijpen. Zulke geleerden willen met spectaculaire onthullingen hun vakgenoten vóór zijn. Maar dat journalisten hen klakkeloos plegen te volgen, en al die ‘wetenschappelijke’ onzin dik beboterd aan hun lezers doorgeven, is van een adembenemende gemakzucht, waarvan ik als oud-journalist beschaamd kan gaan zweten.
De Volkskrant heeft als voormalige linkse krant een zwak voor zulke cultureel beladen onderwerpen. Dat bleek weer eens toen onlangs de Utrechtse Sterrenwijk in een reportage belicht werd. Dat gebeurde aan de hand van wat gepraat met een paar bewoners, onder wie een 25-jarige knul die nog bij z’n moeder thuis woonde, nog nooit een poot had uitgestoken en alle ruimte kreeg om ‘die buitenlanders’ de huid vol te schelden.
Omdat ik de Sterrenwijk ken – ik heb er vlak bij mijn jeugd doorgebracht en er in de jaren zestig al eens een reportage over geschreven – voelde ik me onaangenaam getroffen door het beeld dat in de Volkskrant werd opgeroepen en dat eenvoudigweg niet klopt. Ik was weer eens buitengewoon teleurgesteld dat ‘mijn’ krant meedeed aan het institutionaliseren van stereotypen die de media nu juist moeten bestrijden.
Jos Bours ergerde zich met mij. Jos Bours is de oprichter van de Utrechtse theatergroep Stut die jarenlang en met succes geprobeerd heeft de bevolking van wijken als Sterrenwijk hun gevoelens onder woorden te laten brengen, niet door ze in de krant of voor de camera te laten roepen dat het allemaal niet deugt, maar door ze hun gevoelens en gedachten in een toneelvoorstelling en in hun eigen taal (het Utrechts!) te laten uitdragen.
Dat deden ze voor zichzelf, uiteraard, en voor hun buurtgenoten, maar ook voor anderen, oud-Utrechters zoals ik, die de waarde van hun spel aan den lijve hebben ervaren (en er behoorlijk van onder de indruk waren).
Bours, die een aantal voorstellingen met Sterrenwijkers maakte, wilde reageren op het artikel van Janny Groen in de Volkskrant, maar de redactie zat niet op zijn ingezonden brief te wachten.
Dat is jammer, want daardoor wordt de lezers van de Volkskrant een aanvulling onthouden die voor een beter begrip van wat er in zo’n ‘oude wijk’ leeft noodzakelijk is. Ik plaats daarom het stuk van Jos Bours op wiewiewie, niet om mijn vroegere krant (of Janny Groen, die altijd een goede collega was) een hak te zetten, maar omdat ik het van belang vind dat wij anders, beter en genuanceerder over bepaalde bevolkingsgroepen worden geïnformeerd dan kranten en televisieprogramma’s dat tegenwoordig doen.
Het woord is aan Jos Bours
Het ging steeds minder over buitenlanders
door Jos Bours
Het artikel in de Volkskrant van 27 september 2010 over de Sterrenwijk riep bij mij tegenstrijdige gevoelens op. Er zit veel herkenbaars in, maar de werkelijkheid is anders dan in het beschrevene naar voren komt. Zo wonen er volgens mij weinig ‘buitenlanders’ in Sterrenwijk en heeft de wijk altijd al weinig op gehad met mensen-van-buiten-de-wijk. Maar er is méér.
In 1994 maakten regisseur Marlies Hautvast en ik (schrijver) een toneelstuk met autochtone bewoners – allemaal vrouwen – uit Sterrenwijk over hun alledaagse ervaringen. Het ging over de (dreigende) veranderingen in hun oude vertrouwde wijkie. Wij stelden ons ten doel de schijnbaar redeloze woede van de oorspronkelijke bewoners te leren begrijpen, die te verdiepen en vorm te geven.
Ik had met diezelfde groep vrouwen al eerder toneelstukken gemaakt, ik kende hen en zij vertrouwden mij. Het waren ‘gewone’ vrouwen uit de wijk, recht voor z’n raap, krachtig, vol (cynische) humor, kwetsbaar en hard tegelijk. Ik begon de bijeenkomst met een brief die ik aan hen voorlas. Dat had ik bij de vorige stukken ook gedaan. Zo creëerde ik een bijzonder moment waarop ik hen als groep én individu aansprak en uitdaagde om een kwetsbaar onderwerp samen met mij aan te gaan. Ze luisteren daar altijd met opmerkelijk veel aandacht naar, voelden zich eigenlijk heel vereerd dat ze zo serieus werden genomen.
Brief
‘Ik ken jullie nu een aantal jaren en bij jullie hoor ik wat ik ook in andere buurten hoor: een bepaald gevoel. Dat gevoel zit overal onder, het heeft overal mee te maken, het komt overal in terug. Bij het woord “buitenlanders” spuit het naar buiten met een heftigheid waarvoor ik terugdeins. Die zijn blijkbaar symbool voor alle onvrede. Maar die onvrede heeft volgens mij te maken met dat het leven niet meer is als vroeger, dat de gezamenlijkheid weg is, het gevoel dat ze iets van je hebben afgenomen. Wat is er dan gebeurd? Waarom is het zover gekomen? Levendigheid op straat zie ik niet meer. Wie zit er nog buiten? Ja, toen het Nederlands elftal kampioen werd, toen was het er weer: “Net als vroeger,” zei C. en haar ogen glinsterden. Ik zie veel vrouwen in het wijk die “de zenuwen” hebben, de ene peuk wordt met de andere aangestoken, librium en valium worden geslikt bij het leven. Ik hoor R. die net is ontslagen en mij vertelt hoe haar man reageerde toen haar een financiële regeling werd aangeboden: “Pak dat geld nou maar, want als je verdomme ziet wat voor geld er allemaal naar die buitenlanders gaat…” De een ergert zich groen en geel aan haar Marokkaanse buren, maar ze gaat wel met die kinderen naar het ziekenhuis als er iets mis is, de ander zegt dat ze “Janmaat” gaat stemmen “want dan voelen ze in Den Haag eens wat dat is.” Ik hoor T. die zichzelf betrapt op het gevoel dat ze eigenlijk over buitenlanders ook geen goed woord wil zeggen: “Ik weet niet wat dat is….” Ik schrik ervan als ik dan iets hards in jullie gezicht zie komen, want zo ken ik jullie niet. Maar ik hoor in dat zinnetje ook dat “Den Haag” blijkbaar niks voelt. De politiek heeft geen gevoel voor jullie, die al jaren in deze wijken wonen. Maar ik vraag me dan ook af: hoeveel buitenlanders wonen er nou eigenlijk in Sterrenwijk? Wie heeft er nou persoonlijk vervelende dingen met hen meegemaakt? Waarom is er die diepe angst? Ik wil jullie vragen om hierover samen met ons een stuk te maken, Het Verdriet van de Volkswijk. En dat stuk wil ik baseren op wat jullie echt meemaken. Vertel maar!’
Vulkaan
Die brief deed een vulkaan uitbarsten. De aanmoediging om zich niet in te houden, was niet aan dovemansoren gericht. Ze begonnen meteen hun ervaringen, woede en angst te ventileren.
* Ze hebben overal voorrang op en dan lopen ze nog te kankeren, ze krijgen huizen aangeboden, wij staan godverdomme.. . onze jongens moeten tien jaar ingeschreven staan voor ze een huis krijgen.
* Ze krijgen korting met zwemmen, ze krijgen korting in de clubhuizen. Als ik met de speeltuinvereniging wegga: 52 kinderen, de Hollandse moeten allemaal betalen, de Turkse en Marokkaanse kinderen allemaal gratis, want anders zouden die ouders dat niet betalen. Terwijl die uitkeringen toch echt even hoog zijn als die van sommige Hollanders.
* Ze krijgen gratis fietsles. Fietsles?! Hebben wij ooit fietsles gehad? Nee, wij mochten rustig op onze bek vallen!
* Ik word afgewezen voor een U-pas , omdat ik 54 gulden per jaar te veel heb. Vind je dat dan normaal?
* Moet je de politiescanner eens aanzetten! Van de 20 die er gepakt worden, zijn er 15 buitenlander.
Dagboek
Zo ging het de hele eerste bijeenkomst door. Wij hadden niet anders verwacht. Aan het einde van de bijeenkomst vroegen wij hun of ze voor de komende weken een dagboek wilden bijhouden met aantekeningen van wat er in hun eigen leven en in het openbare leven met hen gebeurt en wat hun opvalt. Die dagboeken zouden we dan aan het begin van elke bijeenkomst aan elkaar voorlezen.
Zo praatten we elke maandagavond met elkaar, maandenlang… De gesprekken werden anders. Dat kwam door de dagboekverslagen en omdat we probeerden zo een vinger te krijgen achter hun oordelen, door ervaringen aan te boren.
Er gebeurde iets opvallends: het ging steeds minder over buitenlanders en steeds meer over wat er in hun eigen levens misging. S. was in verwachting en vroeg zich af in wat voor wereld haar kind geboren zou worden, R. was op haar werk ontslagen en zag haar wereld instorten, de kinderen van G. kregen problemen met hun relaties, iets dat grote invloed had op het leven van moeder. De zoon van V. bleek de scooter van de zoon van T. te hebben gestolen, de zoon van een wanhopige M. dreigde helemaal op het verkeerde pad te gaan. En zo kwam ieders verdriet op een openhartige manier ter sprake. De generatieconflicten, het groeiend gebrek aan saamhorigheid en solidariteit in de wijken, de agressie en snel toenemende criminaliteit, het gebrek aan opvoeding, materiële wensen en schulden, het wantrouwen tegen de politiek.
Hier was niet meer een groep aan het woord met harde, discriminerende taal. Zo werden individuen zichtbaar die allemaal op hun eigen manier het probleem beleefden en beoordeelden. En gaandeweg daarover met elkaar in gesprek gingen, luisterden en nieuwsgierig waren.
Toen bleken de verschillen. En dat had invloed. Stemden in maart 1994 nog drie van de acht spelers op de Centrum Democraten van Janmaat, bij de landelijke verkiezingen twee maanden later waren dat er nul.
Hoogtepunt tijdens de bijeenkomsten was voor mij wat R. vertelde: ‘De trombosedienst houdt hier in Sterrenzicht elke week spreekuur en dan is het altijd stervensdruk. Komt er zo’n oud omaatje binnen: alle plaatsen bezet. Staat een buitenlandse man voor haar op: “Gaat u hier maar zitten, mevrouw”. Oma gaat zitten, wendt zich tot haar buurvrouw en zegt: “Het is toch wat met die buitenlanders, waor?” ‘
In het boek Een onuitputtelijke bron – Hoe een toneelschrijver inspiratie zocht en vond in de volkswijken van Utrecht verbindt Jos Bours zijn eigen ontwikkeling als zoon van een mijnbeambte in Limburg – die in Utrecht Nederlands en theaterwetenschap ging studeren – met de verwezenlijking van zijn ideaal om de mannen en vrouwen die geen stem hebben in het intellctuele discours, maar over wie wel wordt geoordeeld, toch hun gedachten, gevoelens en ervaringen onder woorden te laten brengen. Dertig jaar theater voor en door bewoners van zogenoemde ‘volkswijken’ leerden hem de mogelijkheden en onmogelijkheden van een dergelijk politiek, sociaal en cultureel streven.
Zie ook Stut Theater