Op de treeplank van de tijd

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HET GEZIN KUIPERS IN 1941 MET TONI, MOEDER, VADER, WIM EN RIEKIE

 

 

 Deel 16 – Oorlog

 

‘Slaat den gehaten mof op zijn kop!’
riep Wilhelmina via de illegale zender,
maar wij dronken gewoon surrogaat-koffie
en onze dienstmaagd naaide met den mof.
JAAP HARTEN: DE KOFFERGRAMMOFOON UIT DE HONGERWINTER

 

et was oorlog. In mijn herinnering leek het Harm en Mieze te zijn overkomen. Ik was krap vier maanden oud, sliep in mijn wiegje in de Eendstraat en wist van niks. Pas veel later ben ik me gaan afvragen of mijn ouders de oorlog niet hadden zien aankomen. Ze waren niet gek. Mieze was in Duitsland geboren en had tot 1936 in Gladbeck gewoond. Ze moet de nazi’s hebben meegemaakt. Ze heeft er nooit iets over gezegd. Misschien heb ik er ook niet naar gevraagd.

Gaandeweg, naarmate ik groter werd en mijn eerste stapjes in huis kon zetten, kreeg ik zelf met de oorlog te maken. Mijn vroegste herinneringen dateren, denk ik, uit 1943. In de roman De Werkplaats heb ik erover geschreven. Beelden, flarden, angst.

Het gevaar kwam – geüniformeerd en tot de tanden bewapend – ons huis binnen nadat ons meisje-voor-dag-en- nacht, zo heette dat toen, vanuit een dakraam naar de moffen had geschreeuwd die in de gevangenis achter ons huis hun slachtoffers drilden.

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

EENDSTRAAT MET ERACHTER DE GEVANGENIS

Ze had de naam van haar broer geroepen. Hij zat er gevangen omdat hij ervan verdacht werd actief te zijn in het verzet. Hij was communist, afkomstig uit de volkse Sterrenwijk waar veel communisten woonden. Ook ons dienstmeisje kwam ervandaan. Mijn vader kende haar en haar familie die verwant was aan zijn vroegere schoonfamilie, de Broodkoorns.

Mijn moeder had Lena, zoals ze heette, verteld dat je op zolder vanuit ons huis over de muur van de gevangenis kon kijken en zo de gevangenen kon zien. Op een dag zochten twee familieleden Lena op en gingen met haar naar de zolder. Moeder was buiten de ramen aan het lappen.

Het geroep van de Sterrenwijkers was nog niet verstorven of een falanx van Wehrmachtsoldaten marcheerde de Eendstraat in. Omdat bij ons de voordeur openstond, wisten ze waar ze moesten zijn. Ze stormden meteen naar boven. De twee mannen en Lena werden gearresteerd en gevankelijk weggevoerd. Oók mijn moeder werd meegenomen, hoewel ze al gauw weer werd vrijgelaten omdat ze in haar moerstaal kon uitleggen dat ze thuis een baby te voeden had.

Vader was afwezig, aan het werk, ver weg, aan de andere kant van de stad. We waren doodsbang, herinner ik me, vooral door het ijzige gedrag van twee mannen in lange leren jassen die de soldaten waren voorgegaan.

We waren nog maar net van de schrik bekomen of we hoorden op de voordeur bonzen. Wéér die moffen? Nee, het bleken twee mannen te zijn met een emmer en een grote kwast. Ze duwden moeder opzij en stampten naar boven. Daar, zagen we later, hadden ze de twee zolderramen met een loodje verzegeld en het glas vol blauwe verf  gesmeerd. Tot op de dag van de Bevrijding – toen vader de ruiten triomfantelijk stuksloeg – zou een vreemd blauw licht de zolder in een geheimzinnige schemer hullen.

Hongertocht

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


GEZIN IN DE HONGERWINTER. A.G.VAN DER LINDE. UTRECHTS ARCHIEF

Ik interpreteer, ik weet het, maar zo was het wel, omdat ik het als driejarige zo voelde. Moeder bang, mijn zussen bang, ik bang.

Raar, want we hadden regelmatig contact met een Duitse soldaat die net als Mieze afkomstig was uit het Ruhrgebied. Hij was bij ons komen aanlopen om troost te zoeken bij mijn moeder die hem meteen mocht. Een aardige jongen. Voor mij werd hij onvergetelijk omdat hij mij soms voorop de stang van zijn fiets naar mijn vader bracht die ik meestentijds, en voral op maandag, smartelijk miste.

Er zijn vele, vele herinneringen, maar een van de meest levendige is die van een ‘hongertocht’ met mijn vader en zijn broer Wietse naar een boer aan de Lek. Beide mannen hadden nog een fiets. Ze hadden een aanhangkarretje gemaakt om de verwachte buit in te vervoeren.

Het was aardedonker en ijzig koud toen we in alle vroegte vanaf het plaatsje achter ons huis vertrokken. Ik zat voorop de fiets, goed ingepakt en vrolijk omdat ik met vader uitging. Moeder huilde en hield me vast totdat het niet meer kon.

De tocht was voor mij één groot avontuur. Ik ben ook geen seconde bang geweest. Mijn vader zat toch achter me. Totdat we bij de sluizen van Tull en ‘t Waal door soldaten van de Feldgendarmerie (foto) werden tegengehouden. Afstappen, geboden ze, maar dat deed mijn vader niet. Hij verdomde het en met nauwelijks enige stemverheffing zei hij in het Duits dat ze hun smoel moesten houden en ons door moesten laten.

Zijn optreden maakte indruk. Zijn ervaring als sergeant bij de Nederlandse politietroepen zal daarbij een rol hebben gespeeld. En zijn Duits natuurlijuk: Schnauze halten. Bek dicht.

De stemming sloeg onmiddellijk om. Befehl was hoe dan ook Befehl. Nederig, bijna kruiperig gebaarde een van de soldaten dat we verder konden gaan, terwijl een andere krijgsman mijn wang streelde en me met zoiets als  ‘huupsboepchjen’ toevoegde wat mijn vader hoorde en me later uitlegde. Lief kereltje.

Elk detail van die tocht staat me bijna tachtig jaar later nog voor de geest alsof het gisteren gebeurd is, maar ik ken mijn geheugen. Het is soms een ongebreidelde fantast die zomaar een loopje met de waarheid kan nemen.

Arbeidseinsatz

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


DUITSLAND SCHREEUWDE OM ARBEIDERS

Niettemin steek ik mijn hand in het vuur voor wat er gebeurde nadát we aan het Luie End waren teruggekeerd en al het voedsel op de keukentafel en het aanrecht was uitgestald. Mijn oudste zus Riekie, acht jaar oud, kreeg de opdracht om via de brandgang in het donker – na de avondklok – de buren te gaan halen. Ze kwamen allemaal en iedereen kreeg zijn deel van de buit, het spek, het tarwebrood, de hammen, de melk en de karnemelk – buttermilch zei mijn moeder – die mijn vader en oom Wietse uit de rijke voorraad van de boer hadden mogen meenemen.

Het zijn mijn herinneringen, maar daar gaat het hier niet in de eerste plaats om. Het gaat mij erom dat ik achterhaal hoe mijn ouders deze jaren ondergingen, moeder afgesneden van haar familie in Duitsland, en vader elke dag met zijn knechts in de werkplaats waar geen werk meer was en de mannen rond het vuur de dingen van de dag bespraken. Regelmatig stak ‘het verzet’ de kop op terwijl en passant een rondsluipende kat werd gegrepen, gewurgd, gevild en in de houtkachel gebraden. Het vet droop ze van de kin, vertelde mijn vader, die er alsnog van gruwde. Hij had er zelf nooit van gegeten.

Mijn vader stond niet afkerig tegenover het verzet. Integendeel. De eigenwijze dwarskont die hij was, zag hij het wel zitten. Het was hem al een keer gelukt om de moffen te verneuken toen hij met zijn vier de knechts en oom Wietse in de werkplaats werd gearresteerd en door de Wehrmacht werd meegevoerd naar het kantoor van de Arbeidseinsatz in de Maliebaan. Daar moesten ze op de binnenplaats wachten, maar er gebeurde niets. Een van de knechts vond dat het wel erg lang duurde en hij zei zachtjes tegen de anderen ‘wegwezen’. Mijn vader begreep hem meteen en gebaarde naar de muur tegenover hen. Ze liepen er zo kalm mogelijk heen, gaven elkaar een opkontje, klauterden over de muur en verdwenen.

De knechts doken onder, mijn vader en Wietse keerden naar de werkplaats terug. Zij gingen ervan uit dat hun arrestatie op een misverstand berustte. Ze waren immers te oud om nog in Duitsland te moeten werken. Ze bleven tot aan de Bevrijding op hun hoede, maar de moffen lieten hen ongemoeid.

 

 

 

 

 

 

 

DE KONINGIN SPRAK VANUIT LONDEN DE BURGER MOED IN

Het is een staaltje oorlogsgeschiedenis dat ik nog steeds onbegrijpelijk vind – konden ze zo makkelijk ontsnappen? – zoals ik veel, heel veel van het dagelijkse leven in de oorlog nooit begrepen heb hoewel ik juist daarover alles wilde weten en er zoveel mogelijk over las. Ik wilde weten hoe mijn dierbaren al die ellende hadden ondergaan alsof ik er met al mijn zintuigen getuige van wilde zijn en ze bij alle rampspoed, tegenslag, angst en verdriet niet alleen wilde laten omdat ik bij ze hoorde. Ik was er verantwoordelijk voor dat hun niets overkwam. Raar, want ik was een kind. Ik had er met mijn vader en moeder over willen praten, maar dat deed ik niet. Ik niet en zij evenmin.

Op 5 mei 1945 leek ook voor ons de oorlog dan eindelijk voorbij. Daarom werd de Bevrijding door ons allemaal uitbundig gevierd. Maar toen het monster algauw weer, al veel te gauw weer, de kop opstak, omdat de oorlog helemaal niet was geëindigd, hij woede overal in de wereld ongehinderd voort, had niemand zin om die donkere dagen nóg eens te beleven. Tenminste bij mij thuis niet.

Eén keer heb ik het geprobeerd.

Ik was een jaar of zestien en raakte als gymnasiast heel erg geïnteresseerd in de geschiedenis, in het recente verleden dat, zoals ik begon te begrijpen, ook mijn verleden was. Op een zomeravondwandelingetje in de buurt langs de gevangenis waarin de moffen hadden gezeten, vertelde mijn vader haast langs zijn neus weg dat hij al in 1940 als oud-militair én ondernemer door het Verzet was benaderd, maar dat hij geweigerd had mee te doen omdat geen van de leiders de veiligheid van zijn gezin kon garanderen als hem iets overkwam.

Later leerde ik een ándere reden kennen waarover hij toen niet sprak. Het Verzet werd ook in Utrecht gedomineerd door communisten en mijn vader had een uitgesproken hekel aan communisten, niet vreemd voor een man die met alleen zijn blote handen en zijn gezond verstand een bloeiend bedrijf had opgebouwd.

Of zijn Duitse vrouw óók een overweging was, weet ik niet. Nooit over gesproken.

 

 

 

LEES VERDER
WKtS
7 OKTOBER 2020

TERUG NAAR DE VOORPAGINA

VOOR DE VOORGAANDE HOOFDSTUKKEN
ZIE HET OVERZICHT