Oorlogsmisdadigers

BEELD GEFUSILLEERDE VERZETSSTRIJDERS IN DE APOLLOLAAN

Dagstukjes – 171

 

Zing mij o muze op houthoudend
naoorlogs papier het hexametrisch gerochel
der helden
GERRIT KOUWENAAR

 

odenherdenking. De zon schijnt. Morgen worden we opnieuw bevrijd. Alles bloeit. Vanavond sta ik met tientallen landgenoten in de Apollolaan bij het beeld van drie gefusilleerde verzetsstrijders. Dan huilt er iets in mij. Deze oorlog is een wond die nooit heelt, of misschien moet ik zeggen: bij het minste en geringste weer gaat bloeden.  Ik schreef erover in mijn roman De werkplaats.

Wat wist ik ervan? Ik was vier jaar toen de Duitsers capituleerden. Ik verdiepte me, eenmaal tot de jaren van verstand gekomen, mijn leven lang in de oorlog en nu moet ik aanhoren dat een man uit Utrecht vanavond tijdens de twee minuten stilte op de Dam gaat schreeuwen.

Hij wil aandacht voor de Nederlandse ‘oorlogsmisdadigers’,  de dienstplichtigen die in 1946 naar Indonesië werden gestuurd.

Het feit dat zo iemand deze jongens ‘oorlogsmisdadigers’ noemt, wijst op een kwaadaardige vorm van verwarring. Als er al schuldigen aan de zogenoemde politionele acties waren – en die zíjn er, dat is nu toch wel voldoende uitgedragen – dan zijn het niet deze jongens, vaak nog geen achttien jaar oud, maar, zoals in elke oorlog, de lui ver weg van het front die zich het cynische vermogen hebben eigengemaakt – of van hun ouders hebben meegekregen – om in koelen bloede mensen massaal te laten afslachten.

Tegen die knul uit Utrecht zou ik willen zeggen: klaag hén aan, en gedenk intussen tijdens die twee kostbare minuten óók de gesneuvelden elders op deze aardkloot. Dat zijn er nogal wat.

 

LEES VERDER
4 MEI 2018
           WKtS