Nummertje Acht

 

I.M. – Connie Palmen over Ischa Meijer

 

iet hoog, maar laag, om niet te zeggen laag-bij-de-gronds, zet Connie Palmen in, als ze in I.M. over Ischa Meijer begint te vertellen…. Frisse morgen, denk je, als je dat leest, terwijl de zin over die ‘uit elkaar wijkende kringspier’ ook al niet erg goed geformuleerd lijkt. Wat wordt dit voor een boek? Krijgen we meer van zulke scènes opgedist? Zitten we daarop te wachten? Is dit een Privé- of Story-relaas, dat zelfs die bladen te voyeuristisch zou zijn? Of mag je aannemen dat Connie Palmen op grond van De wetten en De vriendschap iets van wat meer niveau te melden heeft over haar jaren met de bekende Nederlander Ischa Meijer (1943-1995)?

I.M.
(te lezen als ‘I am’; ‘Ischa Meijer’, ‘In margine’, ‘In memoriam’) is, daar kan geen twijfel over bestaan, een erg intiem boek. Dat kan niet anders. Het betreft immers een liefdesverhaal van twee mensen die op latere leeftijd – en na de nodige ervaringen met anderen – elkaar ontmoeten en vrijwel meteen het gevoel hebben dat ze voor elkaar bestemd zijn. ‘Nummertje acht’, schreeuwde Ischa Meijer volgens Connie Palmen toen hij haar in Eik en Linde voor het eerst zag, en daarbij wees hij op De wetten, het boek waarin Palmen zeven ‘geliefden’ de revue had laten passeren.

Wat ‘nummertje acht’ niet wist, en ook niet kon weten, was dat hij op dat moment al door Palmen was uitverkoren, en zoals dat gaat: als de vrouw kiest, heeft de man weinig meer in te brengen. Deze wat ouderwetse, of wellicht ‘klassieke’ visie op de kruising der geslachten, kleurt Connie Palmens verhaal. Zoals zij zich overgeeft. . . Dat is niet erg feministisch of van deze tijd. Het is een overgave die haar zichzelf nog net niet helemaal doet wegcijferen, maar veel scheelt het niet. Ze maakt zich zo ondergeschikt aan ‘haar man’, dat er voor haar nauwelijks nog plaats lijkt in het verhaal. Merkwaardigerwijs doet die houding geen afbreuk aan haar verhaal. Integendeel, het wordt er juist sterker door. Palmen is onverzettelijk in haar liefde, en dat ontroert.

Tegen zoveel liefde is de gevreesde interviewer en Dikke Man, die Ischa was, niet opgewassen, en het aardige van dit boek is dan ook op een bepaalde manier tweeledig: in de eerste plaats komt de bonkige Meijer ertoe veel van zijn rare vooroordelen (vooral over het katholicisme, Limburg, het familieleven en zo verder, Connie Palmen komt uit het zuidelijke St. Odiliënberg) opzij te zetten, en in de tweede plaats blijkt deze in tal van opzichten door en door gefrustreerde man zich in de koestering van Connie Palmen te kunnen ontspannen. Misschien werd hij, zeg ik op grond van dit boek, in zijn omgang met Connie Palmen voor het eerst een Mensch.

Vanzelfsprekend worden de lezer allerlei vertrouwelijkheden niet bespaard. De vraag is of je daarvan als buitenstaander in kennis gesteld wilt worden. Voor een instemmend antwoord is waardering voor Connie Palmen en haar boeken (waarvan ik zeker De vriendschap niet heel overtuigend vond) niet voldoende, noch bewondering voor Ischa Meijer, wiens al te nadrukkelijke aanwezigheid je weleens te veel kon worden (behalve in zijn geschreven interviews, die ik bijna altijd schitterend vond). Het gevaar van een hinderlijk gevoel van voyeurisme bij de lezer heeft Connie Palmen weten te vermijden doordat ze haar epos over liefde en dood zo goed in de vorm heeft gestoken.

FECALISCHE ONTLADING

Met veel raffinement, moet ik zeggen en daarmee kom ik terug op het begin. ‘Le sérieux d’émotion’, waarvan hier volgens Ischa’s psychiater Louis Tas sprake was, is een eerste signaal dat Connie Palmen geen ondubbelzinnige autobiografie heeft willen schrijven. Er is alles voor te zeggen dat de spontane fecalische ontlading van de beide geliefden gezien moet worden als een aankondiging van het tragische lot dat een van beiden beschoren was, en al wist Connie Palmen dat, toen ze aan haar boek begon, een dergelijk ‘motief’, te lezen als een moderne variant van het bijbelwoord dat de mens stof is en tot stof zal wederkeren, getuigt van haar streven om deze geschiedenis te ‘fictionaliseren’, in het licht van een ‘hoger doel’ dan de beschrijving van een particuliere werkelijkheid.

Het is een lezing die verdedigbaar is als je bij het nadenken over dit boek, dat tegelijkertijd heel privé en toegankelijk voor ‘vreemden’ is, constateert met hoeveel motieven Connie Palmen haar thema van liefde en dood haast instinctief of intuïtief zijn emotionerende contouren heeft gegeven. Ik zal ze niet allemaal noemen – het zijn er vele -, maar wijs erop dat ze ook al in het begin gewag maakt van de dood van Jacques Heijer, toneelrecensent van NRC Handelsblad en een groot vriend van Ischa Meijer (en en passant melding maakt van Ischa’s afkeer van Cor Galis, ook dood, ook een ‘vaderfiguur’, of juist niet). Nog in het eerste gedeelte van het boek, In margine geheten, dat vooral gaat over de gelukkige tijd die Palmen en Meijer een paar jaar deelden, is de dood, het overlijden van geliefden en familie, zo nadrukkelijk aanwezig dat hier wel van een bewuste regie gesproken moet worden, waarmee de schrijfster de werkelijkheid, de feiten, die mij onloochenbaar lijken, naar haar hand heeft gezet teneinde de vitaliteit, de verwachtingen, de plannen, het ‘lebensbejahende’ van die jaren met Ischa – die nota bene al een ernstige hartaanval achter de rug had, maar niettemin in Amerika ging hardlopen om zijn lichaamsomvang tot erotisch aanvaardbare proporties terug te brengen – hoog op te stuwen, voordat haar verhaal – na de dood van Ischa – omslaat in een klassiek treurspel, waarin Palmen zichzelf tot een tragédienne maakt die zich uitzinnig van verdriet op het ontzielde lichaam van haar man werpt, en voelt dat er geen leven meer is, zelfs zijn ballen zijn al koud.

Door haar verhaal zo in te kleden, bewerkstelligt Connie Palmen dat de hoofdpersonen (zijzelf en Ischa Meijer) uitgroeien tot fictieve personages, wier handelingen niet alleen maar, of in de eerste plaats, verbonden zijn met de personen van vlees en bloed die we kennen van de tv (waaraan trouwens ook een flinke dosis fictie niet te ontzeggen valt).

Ze worden onderdeel van een verhaal over het échte leven, dat de lezer meer te bieden heeft dan de door ons niet gekende werkelijkheid: het verhaal grijpt je aan en ontroert, merkwaardigerwijs ondanks het feit dat Palmen niet een heel groot styliste is. Ze kan echter op de meest dramatische momenten woorden en zinnen zo kiezen dat ze niet zozeer fraai of meeslepend zijn als wel doeltreffend.

Die dramatische momenten, het zal niet verbazen, hebben vooral met Ischa Meijer te maken. Alles draait om hem. In de huiselijke, om niet te zeggen ‘gezellige’ atmosfeer, die Connie Palmen met steun van Ischa weet te creëren, wordt hij in de traditionele zin van het woord een ‘karakter’, dat onder de liefdevolle blik van zijn levensgezellin zijn drijfveren, verslavingen en frustraties (zijn diepe verlatingsangst) prijsgeeft, maar ook zijn vermogen tot liefde, zijn trouw (al blijft hij ‘vreemdgaan’) en zijn oprechte waardering voor anderen.

BERGEN-BELSEN

De verhouding met zijn ouders, een moeder die zich volledig onderwierp aan haar man, en die hij haat, en een vader die hij zowel vreest als bewondert (om zijn ‘wetenschappelijke’ werk) bepaalde het leven van deze man, die als kind in Bergen-Belsen terechtkwam en na de oorlog met zijn moeder meteen naar Amerika reisde. Dat land, het land waar Connie Palmen en Ischa Meijer telkens weer heen trekken gedurende de jaren dat ze samen zijn – wat door het reisverslagachtige de fictieve trekken van haar verhaal versterkt -, is voor beiden een verademing. Daar vallen allerlei noties over cultuur, waarover het in dit boek veel gaat, op hun plaats. Voor Ischa is cultuur het leven op zijn echtst, en dat wordt het voor Connie, met haar ‘geleerde achtergrond’ – ze voltooide twee academische studies – dankzij Ischa in toenemende mate ook.

De verschillen tussen hen laten zich het best demonstreren aan de hand van Het Boek, een belangrijk motief in I.M.. Voor Ischa zijn boeken met angst omgeven, taboe. Zijn vader, die duizenden boeken had, verbood hem ze aan te raken. Je kunt het je nauwelijks voorstellen, maar het is een van de vele, zeg maar gerust gruwelijke waarheden die Connie Palmen over Ischa’s leven onthult (geen wonder dat hij tot het laatst toe bezig was een boek over die vader te schrijven). Voor Connie Palmen zijn boeken gebruiksvoorwerpen; het zijn instrumenten voor het denken, waaraan ze, aan dat denken, net als aan de alcohol en de nicotine, verslaafd zegt te zijn.

Ischa’s tragiek, waarvan niets verzonnen lijkt, verhevigt dit liefdesverhaal op een manier die er een verstrekkende betekenis aan geeft. Het gaat om het geheel, het door Connie Palmen uit feiten opgetrokken geheel – en niet om de afzonderlijke faits divers die de geïnteresseerden ongetwijfeld zullen prikkelen – en in dat opzicht is I.M. niet zozeer een ‘roman’, zoals Connie Palmen wil, als wel een ‘reportage’, een verslag van een werkelijkheid, dat die werkelijkheid inkadert en doet spreken. Ondanks de niet altijd even sprankelende discussies tussen Palmen en Meijer over het verschil tussen journalistiek en ‘fictie’, betoont de schrijfster zich meer aan Meijer schatplichtig dan ze, op dit punt, haar strikt eigen terrein, zou wensen. Als haar boek een ‘roman’ is, dan is het een naïeve roman, een die niet evoceert, maar beschrijft, en die daarmee afhankelijk is van zijn (van tevoren vaststaande) onderwerp.

Is een dergelijke terminologische haarkloverij van belang? Tot op zekere hoogte wel, want ondanks de fictionalisering die Palmen nastreeft en die haar behoedt voor sentimentaliteit, melodrama of erger, is I.M., literair gesproken, een beperkt boek, beperkter dan een volledig fictief verhaal over liefde en dood, dat de lezer immers niet opzadelt met ongemakkelijkheden als het gaat om intimiteiten, maar hem juist bevrijdt door veel verder te gaan dan menigeen zichzelf zou toestaan.

In dit autobiografische boek is, ondanks de kwaliteiten die het heeft, de verbeelding aan banden gelegd, ten koste van een dieper inzicht in de fenomenen waarover Palmen schrijft. Zij blijft letterlijk aan de persoon van Ischa Meijer gebonden. Een uitgever, Palmens Amerikaanse uitgever George Braziller bijvoorbeeld, zal als hij I.M. in handen krijgt, zichzelf als eerste vraag stellen: Zou iemand in Amerika in Ischa Meijer geïnteresseerd zijn? Het antwoord laat zich raden. Maar gelukkig hoeven wij ons daarvan niets aan te trekken.

 

WKtS
20 FEBRUARI 1998
Oorspronkelijk gepubliceerd in de Volkskrant.